les 4

Deel 4A: De veelkleurigheid van de bijbel

Zoals we in de vorige deel hebben gezien, schakelde God heel verschillende schrijvers in om zijn woorden op te schrijven. Ook wat ze op moesten schrijven, is verschillend. Daarom staan er zoveel soorten boeken in de bijbel: wetboeken, geschiedenisverhalen, psalmen, profetieën en brieven. De schrijvers gebruikten daarbij hun eigen stijl en woordkeuze. Dat alles maakt de bijbel tot een veelkleurig geheel.

De bijbel is een afwisselend boek

Wanneer God zich aan ons bekend maakt en ons zijn beloften en wetten geeft, doet Hij dat op verschillende manieren. In dit deel zullen we iets van die veelkleurigheid zien.

Geschiedenissen

Een groot deel van de bijbel bestaat uit geschiedenisverhalen. Die historische gedeelten beschrijven gebeurtenissen uit de geschiedenis van God en zijn volk, Israël. Wanneer wij die geschiedenis volgen, moeten we steeds in het oog houden dat het niet om die geschiedenis op zichzelf gaat. Want de bijbel is niet zomaar een geschiedenisboek. We merken dat als we de opzet van de bijbelse geschiedenis vergelijken met die van een gewoon geschiedenisboek. Een geschiedenisboek volgt de geschiedenis op de voet, maar de bijbel slaat vaak grote stukken geschiedenis over. Want de geschiedenis die God in de bijbel vertelt, is de geschiedenis van de redding van de mens. De bijbelse geschiedenis wordt daarom ook wel de heilsgeschiedenis genoemd, de geschiedenis van de redding. We vinden in de bijbel dus wel historische feiten, maar ze zijn door God geselecteerd: Hij koos die gebeurtenissen uit, die de lijn van de heilsgeschiedenis laten zien. De hele manier van vertellen wijst op de noodzaak van de redding van de mens. Zo lezen we al meteen aan het begin van de bijbel dat God aan de mensen belooft om hen te redden uit de macht van de satan. Uit de geschiedenisdelen die God geeft, leren wij dat Hij zich aan die belofte houdt. Ondanks alles. Om dat duidelijk te laten worden, heeft God ook de dieptepunten uit de geschiedenis van zijn volk op laten schrijven. We lezen hoe vaak het volk God vergeet. We zien dat de koningen van Israël, die het goede voorbeeld zouden moeten geven, geen rekening houden met God. De fouten en misstappen van belangrijke mensen worden niet verzwegen, maar openlijk genoemd. Uit deze manier van geschiedschrijving blijkt des te meer dat het alleen aan God te danken is dat de redder op aarde kan komen. Ook in andere bijbelboeken komen we deze wijze van vertellen tegen. We lezen bijvoorbeeld maar heel weinig over Jezus’ jeugd, maar heel veel over de korte periode waarin Hij heeft uitgelegd waarom Hij op aarde moest komen. Want het is oneindig veel belangrijker om te weten wat Jezus voor ons gedaan heeft, dan te weten met wie Hij zijn jeugdjaren heeft doorgebracht.

Poëzie

Sommige boeken van de bijbel zijn in de vorm van een gedicht geschreven of bestaan uit gedichten. Het boek Psalmen is daarvan het bekendste. Bij het woord gedicht denken wij al gauw aan versregels die op elkaar rijmen. Maar de psalmen, die in het Hebreeuws geschreven zijn, kennen geen rijm. In die tijd was het ritme van een gedicht belangrijk. Het Hebreeuwse gedicht is vooral te herkennen aan het gebruik van parallellisme: een versregel kan uit twee delen bestaan die bijna hetzelfde zeggen:

‘Wettelozen houden niet stand waar recht heerst, zondaars niet in de kring van de rechtvaardigen’
(Psalm 1:5).

Ook kunnen twee versregels juist het tegenovergestelde van elkaar zeggen:

‘De HEER beschermt de weg van de rechtvaardigen maar de weg van de goddelozen loopt dood’
(Psalm 1:6).

Een ander opvallend kenmerk van de Psalmen is het gebruik van het refrein: versregels worden telkens herhaald. Zo vinden we in Psalm 118 de vaak terugkerende versregel:

‘eeuwig duurt zijn trouw.’

Sommige Psalmen zijn alfabetische gedichten: de beginletters van de regels vormen het Hebreeuwse alfabet. Psalm 119 is daar een voorbeeld van. In de Nederlandse vertaling is deze kunstige vorm niet meer te zien. De dichters van de psalmen maken ook veel gebruik van beeldspraak: voor wat ze zeggen willen, gebruiken ze een bepaald beeld. Er wordt bijvoorbeeld over levenloze dingen geschreven alsof het mensen zijn. Zo lezen we dat:

  • bergen jaloers zijn op elkaar (Psalm 68:17)

heuvels zich omgorden met gejubel (Psalm 65:13)

  • water roept
  • poorten hun hoofd verheffen (Psalm 24:7).

Ook het boek Job, dat in dichtvorm geschreven is, staat vol beeldspraak. De kleinheid van de mens tegenover de macht van God wordt in dit boek heel beeldend uitgedrukt.

‘Heeft de regen een vader? Wie brengt de dauwdruppelen voort? Uit welke schoot wordt het ijs geboren, wie baart de rijp van de hemel wanneer de wateren stollen, hard als steen, wanneer het oppervlak van de zee bevroren raakt? Kun jij de Pleiaden aan banden leggen of de ketenen van de Orion losmaken? Kun jij de Dierenriem op tijd laten schijnen en de Grote Beer met haar jongen de weg wijzen? Ken jij de wetten van de hemel, kun jij jouw orde aan de aarde opleggen? Kan jouw stem de wolken bevelen om je met hun regenvloed te bedekken? Kun jij de bliksems uitsturen zullen ze jou zeggen: Wijst aan klaar’? Wie heeft de ibis zijn wijsheid gegeven, van wie heeft de haan zijn inzicht gekregen? Wie is in staat om de wolken te schikken, en de kruiken van de hemel- wie kan ze kantelen, zodat het stof op aarde stolt en in kluiten samenklontert?’
(Job 38:28-38)

Onder andere vanwege deze beeldende taal wordt het boek Job tot de mooiste dichtwerken van de wereldliteratuur gerekend.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Psalm 1:5, Psalm 1:6, Psalm 118, Psalm 119,psalm 68:17, Psalm 65:13, Psalm 42:8, Psalm 24:7, Job 38:28-38

Levenslessen

Een andere manier van spreken in de bijbel vinden we in het boek Spreuken. De spreuken in dit boek zijn bedoeld om levenswijsheid door te geven.

‘Mijn zoon, luister naar mijn wijsheid, schenk mijn inzicht een aandachtig oor, opdat bezonnenheid je blijft behoeden, kennis over je waakt bij wat je zegt tegen een lichtzinnige vrouw’.
(Spreuken 5:1-2)

De lezers krijgen allerlei praktische adviezen, die hun leren hoe ze verstandig door het leven kunnen gaan.

‘Gestolen voedsel smaakt aanvankelijk goed, maar later lijkt je mond gevuld met kiezels. Een plan komt tot stand door overleg bereid een oorlog dus goed voor. Bij een roddelaar is een geheim niet veilig laat je niet in met een loslippig mens.’
(Spreuken 20:17-19)

Tekstverwijzingen en citaten uit: Spreuken 5:1-2, Spreuken 20:17-19

Profetieën

In de laatste boeken van het Oude Testament komen we profetieën tegen: boodschappen van God aan zijn volk. Soms brengen die boodschappen goed nieuws. Ze vertellen over de redding die God aan zijn volk zal geven. We noemen die profetieën: heilsprofetieën. Maar vaak treffen we oordeelsprofetieën aan: het volk dat niet naar God luistert, moet terugkeren naar God. Want zonder God kan het volk niet in vrede leven. Deze profetieën worden heel indringend gebracht. Want de mannen die ze brengen, komen niet namens zichzelf, maar namens God. De boodschappen beginnen dan ook meestal met woorden als: Zo zegt de HERE of woorden van dezelfde strekking (Jeremia 2:2). Ook de profeten gebruiken veel beeldspraak om hun boodschap meer effect te geven. Zo zegt de profeet Amos namens God over het koningshuis van David:

‘Dan zal ik het vervallen huis van David herbouwen, ik zal de muren herstellen en opbouwen wat is neergehaald, ik zal het in zijn vroegere luister herstellen’
(Amos 9:11).

Amos heeft een treurige boodschap voor Davids koningshuis. Er zal een tijd komen dat de koninklijke macht van Davids geslacht weinig of niets meer voorstelt. Het koningshuis is dan te vergelijken met een vervallen hut, die op instorten staat. Maar God belooft ook dat Hij het koningshuis weer opnieuw aanzien en macht zal geven. Het koningshuis zal herbouwd worden: als Davids nakomeling Jezus geboren wordt.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Jeremia 2:2, Amos 9:11

Gelijkenissen

Jezus gebruikt gelijkenissen om zijn toehoorders uit te leggen wat Hij bedoelt. Een gelijkenis is een verhaal dat ontleend is aan de wereld van alledag, waar een diepere betekenis achter verborgen zit. Wie een gelijkenis hoort of leest, moet soms goed nadenken om die betekenis er uit te halen.

De wetten

In de bijbel vinden we ook wetten; bijvoorbeeld in de boeken Exodus en Deuteronomium. In die wetten leert God de Israëlieten hoe ze Hem dienen moeten, en hoe ze met elkaar om moeten gaan.

De brieven

In het Nieuwe Testament treffen we veel brieven aan. In die brieven wordt de boodschap van Jezus nader uitgelegd en worden regels gegeven voor het leven binnen de kerkgemeenschap.

De bijbel is geen moeilijk boek

God heeft allerlei soorten boeken in de bijbel opgenomen. Is de bijbel daardoor een moeilijk te lezen boek geworden? Over het algemeen niet. De bijbel kent gemakkelijk leesbare gedeelten, die iedereen direct begrijpen kan. Maar er zijn ook gedeelten die om meer bestudering vragen. Toch zijn ook die delen niet alleen voor mensen die gestudeerd hebben. Iedereen kan in de bijbel de stem van God horen. Als we de bijbel met inzet en liefde lezen, en God bidden om inzicht, kunnen we allemaal begrijpen wat God ons te zeggen heeft.

 

Filmpje: Stoomcursus bijbel

Meer info over de bijbel en hoe je ‘m kunt leren lezen? Klik hier 

Vragen

  1. Wat is het verschil tussen een gewoon geschiedenisboek en de heilsgeschiedenis die we in de bijbel vinden?
  2. Leg in je eigen woorden uit wat er met de beeldspraak in Job 38:28-38 bedoeld wordt.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Job 38:28-38

 


Deel 4B: Na de zondvloed

Door middel van de zondvloed heeft God de wereld schoongewassen. Maar daarmee is de slechtheid van de mensen niet verdwenen. Dat blijkt al in het gezin van Noach. Zijn jongste zoon gaat de verkeerde kant op.

Noach en zijn zoons

Lezen: Genesis 9:18-29

Noach wordt landbouwer. Hij plant een wijngaard en ontdekt dat je van de druiven wijn kunt maken. Op een dag drinkt hij teveel wijn. Hij wordt zo dronken dat hij niet meer weet wat hij doet. Hij trekt zijn kleren uit en valt in zijn tent naakt in slaap. Iedereen die binnen zal komen, zal hem zo kunnen zien liggen. Noach heeft zijn waardigheid verloren. Dat is op zichzelf al erg genoeg. Maar Noachs jongste zoon Cham maakt het nog erger. Hij komt de tent van zijn vader binnen. Wanneer hij zijn vader ziet liggen, schrikt hij niet. Hij draait zich niet snel om. Integendeel, hij bespot en veracht zijn vader. In plaats van dat hij probeert te voorkomen dat iemand anders zijn vader ook in deze toestand zal zien, roept hij zijn broers Sem en Jafet erbij. Zij moeten ook komen kijken. Zo probeert Cham de schande van zijn vader nog groter te maken.

Sem, Noachs oudste zoon, reageert anders dan Cham verwacht heeft. Hij pakt een mantel en gaat naar de tent waarin zijn vader ligt. Jafet gaat met hem mee. Ze houden de mantel tussen zich in en lopen achteruit de tent in. Zonder naar hun vader te kijken, leggen ze de mantel over hem neer. Dan gaan ze de tent uit en laten hem zijn roes uitslapen. Zo tonen ze hun respect voor hun vader. Wat Cham, Sem en Jafet gedaan hebben, heeft grote gevolgen. Wanneer Noach hoort wat er gebeurd is, kondigt hij zijn zoons namens God aan wat die gevolgen zullen zijn. Cham, die zijn vader te schande heeft willen maken, zal door God gestraft worden. Het volk dat uit zijn zoon Kanaän voort zal komen, zal dienstbaar zijn aan het volk dat uit Sem zal voortkomen. De volken die uit Sem en Jafet zullen voortkomen, zal het goed gaan.

Uit andere gedeeltes van de bijbel weten we dat Sem de stamvader van de door God beloofde redder wordt (Lukas 3:36). God gaat verder met de nakomelingen van Sem. Dat zal ook blijken in het vervolg van het bijbelboek Genesis.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 9:18-29, Lukas 3:36

Een stad en een toren

Lezen: Genesis 11:1-9

Noachs familieleden blijven bij elkaar wonen in de bergen, in de buurt van de ark. Eerst zijn ze nog met een kleine groep. Maar de mensheid breidt zich al snel uit. Op een gegeven moment zijn er zoveel mensen dat er niet genoeg ruimte meer is in het gebied waar ze wonen. Gezamenlijk emigreren ze dan naar het zuidoosten. Vanuit de bergen komen ze in een uitgestrekte laagvlakte: het land Sinear. Sinear is een zeer vruchtbaar gebied, dat tussen twee rivieren, de Eufraat en de Tigris, in ligt. Dat betekent dat er landbouw en veeteelt bedreven kan worden. Bovendien ontdekt men dat van de klei aan de oever van de rivier stenen gebakken kunnen worden. Een soort asfalt kan dienst doen als cement. De mensen kunnen nu stenen huizen bouwen. In dit land willen ze voor altijd blijven wonen. Maar er is een probleem. De bevolking is in de loop van de eeuwen enorm gegroeid. De mensen zijn bang om over de aarde verspreid te raken en elkaar op die manier uit het oog te verliezen. De mensen besluiten een stad te bouwen. In die stad zal een enorme toren komen te staan. De toren moet zo hoog worden dat de top tot in de wolken reikt. Het bouwen van zo’n grote toren is natuurlijk een enorm project. Maar wanneer de toren af is, zal iedereen, al is hij tientallen kilometers van de stad verwijderd, weten waar hij is. De toren zal voor iedereen het herkenningspunt zijn. De eenheid van de mensen is veilig gesteld. De mensen willen zich door deze toren ‘een naam maken’. Dat wil zeggen: ze willen door de bouw van deze toren beroemd worden. De toren wordt een monument waaraan mensen in later eeuwen nog zullen kunnen zien hoe geweldig hun voorouders waren.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 11:1-9

Een verkeerde onderneming

Het gaat hierbij niet om een onschuldig bouwproject. Met de bouw van deze toren laten de mensen zien dat ze niets te maken willen hebben met God. Dat blijkt uit het feit dat de mensen God niet betrekken in hun plannen. God wil dat alle mensen Hem dienen en eren. In heel hun leven moeten ze op Hem gericht zijn. Maar bij de bouw van de toren gaat het de mensen absoluut niet om Gods eer (Genesis 11:4). Het gaat ze alleen om hun eigen macht en om de eer die zij zullen krijgen. Dat de mensen niets met God te maken willen hebben, blijkt ook uit het feit dat ze zich niet houden aan een opdracht die Hij gegeven heeft. God heeft na de zondvloed tegen de mensen gezegd: ‘Bevolk de aarde’ (Genesis 9:1). De mensen moeten zich dus over de aarde gaan verspreiden. Maar ze doen het tegenovergestelde: ze houden de verspreiding van de mensen met man en macht tegen.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 11:4, Genesis 9:1

God maakt een eind aan de eenheid

Wanneer de bouw van de toren in volle gang is, komt God naar de aarde. Hij wil dat machtige bouwwerk wel eens zien (Genesis 11:5). Niet dat het voor God nodig is om af te dalen naar de aarde. Vanuit de hemel ziet Hij alles wat de mensen doen en denken (Psalm 33: 13-15). Maar God maakt op deze manier duidelijk hoe weinig de toren in zijn ogen voorstelt. De toren zou tot in de hemel reiken – maar God moet naar de aarde afdalen om hem te kunnen zien! Wanneer God de toren ziet, zegt Hij bij zichzelf:

‘Dit is één volk en ze spreken allemaal een en dezelfde taal,.dacht de HEER, en wat ze nu doen is nog maar het begin.’ Alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt nu binnen hun bereik’. (Genesis 11:6)

Dat betekent niet dat God bang is voor de macht van de mensen. God heeft de mensen zelf gemaakt. Hoe zouden ze iets tegen Hem kunnen beginnen? Het betekent dat God bezorgd is over de richting die de mensen hebben ingeslagen. Ze gaan weer de zelfde kant uit als de mensen in de tijd voor de zondvloed. Alle mensen vormen samen één groot volk, net als in de tijd voor de zondvloed. Er is, net als toen, niets meer te merken van afstand tussen mensen die bij God horen en mensen die aan de kant van de satan staan. De nakomelingen van Sem en Jafet zijn samen met de nakomelingen van Cham bezig met de bouw van hun stad en hun toren. Eensgezind negeren ze God. De lijn naar de redder die God beloofd heeft, lijkt door deze samenwerking dood te lopen. Om ervoor te zorgen dat het niet weer zover komt met de mensen als in de tijd voor de zondeval, verbreekt God de eenheid. Het middel waardoor de mensheid tot nu toe bij elkaar gehouden kan worden – de ene taal – valt weg. God zorgt ervoor dat de mensen allerlei verschillende talen gaan spreken. Ze begrijpen elkaar niet meer. Dat is natuurlijk een onhoudbare situatie wanneer je probeert samen te werken. De bouw aan de stad en de toren wordt dan ook gestaakt. Mensen zoeken contact met degenen die dezelfde taal spreken als zij. En dat wat men door het bouwen van een toren geprobeerd had tegen te houden, gebeurt nu: de mensen trekken nu in groepen weg uit de vlakte waar ze woonden. En de stad waar ze zo trots op waren, heet voortaan Babel: ‘verwarring’.

De naam Babel komt in de bijbel op veel plaatsen voor. Deze naam wordt een begrip. Soms wordt een andere stad in de bijbel ook ‘Babel’ (of Babylon) genoemd. Zo’n aanduiding is altijd zeer negatief bedoeld. De naam Babel wordt in de bijbel een aanduiding van verzet tegen God. In een stad of wereld die Babel genoemd wordt, staat de mens in het middelpunt en is er voor God geen plaats. Daarom loopt het uiteindelijk slecht af met de mensen die er thuis horen (Openbaring 18:1-24).

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 11:5, Psalm 33:13-15, Genesis 11:6, Openbaring 18:1-24

Is God tegen eenheid?

Wanneer je de geschiedenis over de torenbouw hebt gelezen, kan de vraag in je opkomen: is God tegen eenheid? Is God ertegen als volken in vrede samenleven en zich aaneensluiten? Is God bijvoorbeeld tegen de Verenigde Naties of tegen de Europese Gemeenschap? Zo’n conclusie kan zeker niet uit dit bijbelgedeelte getrokken worden. God is niet tegen vrede en eenheid. In de bijbel lezen we juist dat God wil dat de volken in vrede samenleven. Maar God is wel tegen een verkeerde eenheid, zoals die er in Babel was. Eenheid mag niet leiden tot een leven zonder God.

De volksverhuizing

Nadat de torenbouw gestaakt is, trekken de mensen in groepen weg. In Genesis 10 is te lezen waar ze zich vestigen. (zie kaart 1 in Wegwijzer) De nakomelingen van Jafet trekken naar ‘de kustlanden’. Waarschijnlijk is dat het gebied waar nu landen als Turkije, Griekenland, Italië en Spanje liggen. De nakomelingen van Cham vestigen zich in het gebied waar tegenwoordig Israël, Egypte en Noord-Afrika liggen. En de nakomelingen van Sem gaan wonen in het gebied waar nu Irak en Saoedi-Arabië liggen.

Zo zorgt God ervoor dat de mensheid uiteenvalt in verschillende volken. Er is voortaan niet meer één machtig rijk, maar er zijn verschillende rijken, die elkaar in bedwang zullen houden. De poging van de mensen om een eenheid te vormen waarin voor God geen plaats is, is op niets uitgelopen.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 10

God vergeet de belofte niet

Het ingrijpen van God leidt er niet toe dat de mensen tot bezinning komen en Hem weer gaan dienen. Integendeel. Wanneer de mensen de wereld intrekken, vergeten de meesten van hen God al snel. Ze bedenken zelf goden om te vereren: ze gaan bijvoorbeeld de zon en de maan als god beschouwen. Ze verzinnen goden voor alles wat ze belangrijk vinden: er komen goden die moeten zorgen voor vruchtbaarheid, voor de regen, voor een goede oogst, enzovoort. In de bijbel worden zulke zelfbedachte goden vaak afgoden genoemd. Het feit dat de mensen op deze afgoden gaan vertrouwen, is een enorme belediging voor God. De zon en de maan zijn gemaakt door Hem; regen, vruchtbaarheid, een goede oogst – het zijn zaken die alleen Hij kan geven. God heeft de mensen geschapen en zorgt er iedere dag voor dat ze kunnen leven. Hij heeft recht op de liefde, dankbaarheid en verering van de mensen. En toch keren de mensen God de rug toe en doen ze alsof Hij niet bestaat. God heeft er alle reden toe om nu ook de mensen de rug toe te keren. Toch doet Hij dat niet. Hij heeft beloofd dat Hij de mensen eens een redder zou sturen om ze te bevrijden uit de macht van de satan en de dood. En Hij gaat door met dat werk. Dat blijkt uit het bijbelgedeelte dat volgt op de beschrijving van de torenbouw in Babel.

Van Sem tot Abram

Lezen: Genesis 11:10-32

Dit bijbelgedeelte is een geslachtsregister. Het begint bij Noachs zoon Sem. Het vertelt wie zijn nakomelingen zijn. En het loopt uit op een zekere Abram. De meeste namen uit deze stamboom zeggen ons weinig of niets. Maar toch is dit bijbelgedeelte zeker niet onbelangrijk. Het laat zien dat God ervoor zorgt dat er vanaf Sem een lijn loopt van mensen die Hem blijven kennen en die Hem willen dienen. Maar dan lijkt deze lijn dood te lopen. In de eerste plaats door onvruchtbaarheid: Abram en zijn vrouw Sarai kunnen geen kinderen krijgen (Genesis 11:30). Maar er is nog een andere reden waarom de lijn dreigt dood te lopen: ook de nakomelingen van Sem worden God ontrouw (Jozua 24:2). Ze gaan andere goden vereren. Dat weten we uit het bijbelboek Jozua.

De nakomelingen van Sem om wie het hier gaat, wonen in Ur, een stad die in het tegenwoordige Irak ligt. Uit opgravingen is bekend dat Ur in die tijd een welvarende stad met een hoge cultuur is. De godsdienst neemt er een grote plaats in. Dat betekent niet dat de mensen van Ur God vereren – ze dienen andere, zelfbedachte goden. Belangrijk is vooral de verering van de maan. De aantrekkingskracht van deze afgoden is groot. Of Abram en Sarai zelf ook hebben meegedaan met de verering van de afgoden van Ur, vertelt de bijbel niet. Maar wel maakt de bijbel duidelijk dat Ur een gevaarlijke stad is. De mensen die bij God horen, bezwijken er makkelijk voor de verleiding andere goden te gaan vereren.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 11:10-32, Genesis 11:30, Jozua 24:2

God maakt een nieuw begin

Ook de lijn die loopt vanaf Sem lijkt dus dood te lopen – niet alleen door onvruchtbaarheid, maar ook doordat de nakomelingen van Sem God dreigen te vergeten. Maar dan grijpt God in. Hij zorgt ervoor dat Terach met zijn familie de stad Ur verlaat (Zie kaart 2 in Wegwijzer). Samen met Abram en Sarai en met zijn kleinzoon Lot gaat hij naar Haran, een belangrijke handelsstad aan de rivier de Eufraat. Daar blijft de familie voorlopig wonen. Op deze manier haalt God een paar van de afstammelingen van Sem weg uit de gevaarlijke omgeving waarin ze wonen. Hij haalt ze weg van hun familie en vrienden die hen ertoe kunnen verleiden andere goden te gaan dienen. Maar God heeft nog veel grotere plannen met hen. Daarover gaat het in de volgende deel.

Vragen

  1. Waarom bouwden de mensen een toren?
  2. Wat was er zo verkeerd aan het bouwen van deze toren?
  3. Toen de mensen God massaal de rug toekeerden, had God alle reden opnieuw een straf als de zondvloed over de aarde te brengen. Waarom heeft Hij dat niet gedaan? Zie hiervoor Genesis 8:21-22 en  Eze 18:23. (Ezechiel)

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 8:21-22, Eze 18:23 (Ezechiel)

Deel 4C: God de Vader

In de komende C-delen lopen we de artikelen van de apostolische geloofsbelijdenis één voor één bij langs. We beginnen in dit deel het eerste artikel: ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde.’

Ik geloof

De apostolische geloofsbelijdenis begint met de woorden: ‘Ik geloof in God.’ Het woord ‘geloven’ drukt in ons spraakgebruik vaak uit dat iets niet helemaal zeker is. Maar in de geloofsbelijdenis wordt het woord ‘geloven’ op een andere manier gebruikt. Als we zeggen: ‘Ik geloof in God’, dan bedoelen we: ik weet dat God er is. En ik vertrouw op God (Hebreeers 11:1). Geloven heeft hier dus niets te maken met onzekerheid. ‘Ik geloof’ betekent juist: ik ben er helemaal zeker van.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Hebreeers 11:1

Ik geloof in God de Vader

De geloofsbelijdenis begint dus met de woorden: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en van de aarde. Het gaat in dit gedeelte dus niet over ‘God de Zoon’ of over ‘God de Heilige Geest’, maar over God de Vader. God de Vader is niet alleen de vader van Jezus Christus. Hij wil ook onze vader zijn. Hij wil ons om het werk van Jezus Christus als zijn kinderen beschouwen (Efeziers 1:5,6). Wanneer we God als onze Vader aanvaarden, betekent dat voor ons leven een enorm houvast. Het geeft rust om te weten dat ons leven niet geleid wordt door een noodlot, maar door onze Vader, die het beste met ons voor heeft. We hoeven niet bezorgd te zijn voor de toekomst. God de Vader zal ons alles geven wat we nodig hebben. En wanneer Hij toelaat dat er moeilijke dingen gebeuren in ons leven, heeft Hij daar een bedoeling mee. Hij zal ervoor zorgen dat zelfs tegenspoed en verdriet zullen worden omgebogen tot iets goeds (Romeinen 8:28).

Tekstverwijzingen en citaten uit: Efeziers  1:5-6, Romeinen 8:28

De Almachtige

De geloofsbelijdenis zegt dat God de Vader de Almachtige is – dat wil zeggen dat Hij oneindig veel macht heeft. We hebben het daar in deel 1C al over gehad. Dat God almachtig is, blijkt uit heel de bijbel. Op allerlei plaatsen wordt Gods enorme macht bezongen. Een van die plaatsen is Jesaja 40. Wat er in Jesaja 40 staat, is oorspronkelijk bedoeld voor de Israëlieten die in een bepaalde tijd van de geschiedenis ver van Israël in ballingschap* moesten leven (2 Kronieken 36:11-21). Niemand van hen geloofde in de mogelijkheid dat ze ooit naar Israël zouden kunnen terugkeren (Deel 13/14B). Maar toen kregen ze te horen: God zal jullie terugbrengen naar jullie eigen land (Jesaja 40:1-11). De Israëlieten zeiden: Dat kan niet. Maar de man die Gods boodschap over had gebracht, wees hen er op hoe machtig en hoe groot God is:

‘Wie heeft de wateren met holle hand omvat, de hemel gemeten met een ellenmaat? Wie heeft het stof van de aarde met een maatlepel afgepast? Wie heeft de bergen gewogen op een weegschaal, de heuvels met balans en gewichten? Wie heeft de geest van de HEER gemeten? Heeft iemand hem ooit raad gegeven? Wie raadpleegt hij, wie biedt hem inzicht? Wie leidt hem op de paden van het recht? Wie leidt hem naar de wijsheid? Wie toont hem de weg van het inzicht? In zijn ogen zijn de volken als een druppel in een emmer, als een stofje op een weegschaal; de eilanden weegt hij als zandkorrels. Zelfs de Libanon levert te weinig hout, te weinig wild voor een brandoffer. De volken betekenen niets in zijn ogen, voor hem zijn ze minder dan niets. Met wie wil je God vergelijken, hoe is hij uit te beelden?’
(Jesaja 40:12-18)

God is oneindig groot en machtig. Maar dat betekent niet dat Hij de mensen aan hun lot overlaat. Hij is met hen begaan. Dat mochten de Israëlieten horen tijdens hun ballingschap. God wilde zijn enorme macht gebruiken om hen te redden en hen terug te brengen naar hun eigen land (Jesaja 40). En ook wij mogen weten dat God met ons begaan is. God gebruikt zijn grote macht om mensen te redden uit de macht van de satan (Efeziers 1:19). Hij gebruikt zijn macht om hen te veranderen, om er voor te zorgen dat ze Hem weer gaan liefhebben. Hij zorgt ervoor dat mensen Hem gaan beschouwen als hun God – als hun Vader.

Tekstverwijzingen en citaten uit: 2 Kronieken 36:11-21, Jesaja 40:1-11, Jesaja 40, Jesaja 40:12-18, Efeziers 1:19

Schepper van hemel en aarde

Het volgende dat de geloofsbelijdenis over God de Vader zegt (zie deel 1B) is dat Hij de Schepper van de hemel en aarde is. Dat God de hemel en de aarde gemaakt zou hebben, is voor veel mensen vandaag niet te geloven. De eerste hoofdstukken van de bijbel worden door talloze mensen als een mythe, een verzinsel, beschouwd. Hoe is het mogelijk dat christenen in deze tijd nog geloven dat het boek Genesis betrouwbare geschiedenis geeft? Hebben ze nog nooit van de evolutietheorie gehoord? Natuurlijk weten ook christenen hoe er vandaag door veel geleerden wordt gedacht over het ontstaan van de wereld en van het leven. Maar ze weten ook dat de wetenschap nooit het bewijs zal kunnen leveren dat God de wereld niet gemaakt kan hebben. De evolutietheorie is een onbewezen theorie, die op allerlei vooronderstellingen rust. Men neemt aan dat door een enorme reeks toevalligheden de wereld en het leven zijn ontstaan. Maar is deze theorie wel zo aannemelijk?

Twee mensen zien voor het eerst van hun leven een horloge. Ze pakken het op en onderzoeken wat het is en hoe het werkt. De één zegt: ‘Het is duidelijk, hier moet iemand achter zitten. Dit ding is zo ingenieus, het moet door iemand gemaakt zijn.’ De ander zegt: ‘Nee. Dit ding is in de loop van miljoenen jaren ontstaan. Eerst zijn er kleine radertjes gegroeid, en door toeval met elkaar in verbinding gekomen. Na verloop van miljoenen jaren ontstond er een wijzerplaat, waarbij er heel toevallig twaalf cijfers op precies dezelfde afstand van elkaar terecht kwamen. Toen, na nog weer miljoenen jaren is er door toeval glas over de wijzerplaat heengegroeid, en ontstond er een leren bandje. Tenslotte, na nog weer miljoenen jaren, ging dit ding vanzelf de tijd aangeven.’

Dit voorbeeld geeft aan dat je vanuit twee gezichtspunten naar de schepping kunt kijken. Je kunt, wanneer je de sterren, de aarde, de planten, dieren en de mensen ziet, denken: dit is zo ingenieus, hier moet iemand achter zitten. Dit moet het werk van God zijn. Maar je kunt ook denken: dit moet in miljoenen jaren tijd door toevalligheden zijn ontstaan. De eerste opvatting is een geloof. Dat alles door God gemaakt is, is niet te bewijzen. Al weten christenen zeker dat wat de bijbel zegt de waarheid is, ze kunnen niet het sluitende bewijs leveren dat ze gelijk hebben. Maar de tweede opvatting, de evolutietheorie, is ook een geloof. Ook de evolutietheorie is niet te bewijzen. Er is voor christenen dan ook geen enkele reden om de bijbel als onbetrouwbaar te beschouwen, en op de evolutietheorie over te stappen.

Dat betekent niet dat christenen precies weten hoe het allemaal zit. De bijbel vertelt ons dat God de hemel en de aarde maakte. Maar we lezen niet hoe God dat deed. We krijgen geen wetenschappelijk verslag van Gods werkzaamheden bij de schepping. De bijbel vertelt ons alleen wat we moeten weten: God is degene die alles gemaakt heeft. Hij sprak – en het was er. En alles wat God maakte was goed (Genesis 1,2).

Tekstverwijzingen en citaten uit: Jesaja 40:12-13, Genesis 1-2

God regeert

God heeft de aarde gemaakt. Maar daar heeft Hij het niet bij gelaten. God zorgt er persoonlijk voor dat zijn schepping in stand wordt gehouden (Genesis 8:22). Hij heeft regels, wetten, ingesteld in zijn schepping. Hij zorgt er door middel van deze wetten voor dat dag en nacht elkaar op vaste tijden afwisselen, dat de seizoenen elkaar blijven opvolgen, dat in de lente alles weer gaat groeien (Psalm 104:14-20). Al die dingen gebeuren niet automatisch. Ze gebeuren omdat God het zo heeft ingesteld. Maar Gods zorg voor zijn schepping gaat nog verder: God regeert over de hemel en aarde (Psalm 104:1-5, 27-30) . Dat betekent niet alleen dat Hij het over alles en iedereen te zeggen heeft. Het betekent ook dat er precies gebeurt wat Hij wil. Er gebeurt in onze wereld niets buiten Gods wil om. God bestuurt alle gebeurtenissen.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 8:22, Psalm 104:14-20, Psalm 104: 1-5, Psalm 104: 27-30

Jona

Dat God echt over alles regeert, blijkt duidelijk uit de bijbel. Een voorbeeld. In de tijd van het Oude Testament stuurt God op een dag een Israëlitische man, Jona genaamd, naar Ninevé, een grote buitenlandse stad (Jona 1). De inwoners van Ninevé (zie kaart 7 in Wegwijzer) doen zoveel kwaad dat God het niet langer kan aanzien. Jona moet de inwoners van Ninevé gaan waarschuwen. Wanneer ze hun leven niet beteren, zal God hen straffen. Maar Jona voelt er niets voor om Gods opdracht uit te voeren. Hij gaat niet op weg naar Ninevé, maar hij gaat aan boord van een schip dat precies de andere kant op moet. Zo denkt hij aan zijn opdracht te kunnen ontkomen. Maar zijn plan slaagt niet. God zorgt ervoor dat er een zware storm opsteekt (Jona1:4). Het schip dreigt te worden stukgeslagen. Jona begrijpt dat God deze storm heeft gestuurd. Hij vraagt de scheepsbemanning hem overboord te gooien. Hij weet dat alleen dan de storm zal ophouden. De bemanning weigert dat aanvankelijk. Maar uiteindelijk zijn ze toch genoodzaakt Jona overboord te zetten. Op het moment dat ze dat doen, gaat de wind liggen. God zorgt ervoor dat Jona niet verdrinkt, maar dat hij wordt opgeslokt door een grote vis, en dat hij drie dagen later weer wordt uitgespuwd op het land (Jona 2:11). Jona is terug bij af. En wanneer God hem opnieuw naar Ninevé stuurt, gaat hij (Jona 3:1-3). De geschiedenis van Jona is een van de vele geschiedenissen uit de bijbel waaruit blijkt dat God alles bestuurt. Mensen, natuurkrachten, dieren – alles en iedereen moet doen wat Hij wil.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Jona 1, Jona 1:4, Jona 2:11, Jona 3:1-3

God en het lijden

Een vraag die zich aan ons opdringt wanneer we nadenken over Gods regering van de wereld, is: als God alles bestuurt – hoe zit het dan met alle ellende op de wereld? Overstromingen, oorlogen, honger, Aids. Heeft God daar ook de hand in?

Dit is een moeilijke vraag. Het is te begrijpen dat veel mensen vandaag niet meer willen geloven dat God een almachtige God is. Veel mensen zeggen tegenwoordig: God staat machteloos. Hij kan er niets aan doen dat er zulke vreselijke dingen gebeuren. Hij lijdt mee met zijn schepping. Toch blijkt uit de bijbel duidelijk dat deze mening niet klopt. De bijbel vertelt ons dat God almachtig is (Genesis 17:1), en dat Hij het is die de wereldgeschiedenis leidt (Jesaja 45:7). Er gebeurt niets zonder zijn wil. Hij kan toelaten dat wij ernstig ziek worden. Hij kan toelaten dat het ene land het andere aanvalt (Handelingen 17:24-28). Dat betekent niet dat God wreed is. Integendeel. In alles wat God doet, handelt Hij goed en rechtvaardig. Wanneer Hij toelaat dat mensen lijden, doet Hij dat zeker niet omdat Hij plezier heeft in hun pijn of verdriet. Maar waarom dan wel? Om daar zicht op te krijgen, kijken we naar enkele voorbeelden uit de bijbel.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 17:1, Jesaja 45:7, Handelingen 17:24-28

De bijbel over het lijden

Er kunnen zeer verschillende redenen voor het lijden zijn:

  • Straf over de zonde. De bijbel vertelt hoe God de mensen soms zeer zwaar straft, wanneer ze Hem de rug toekeren en niet luisteren naar zijn waarschuwingen. In deel 3B zagen we bijvoorbeeld dat God de mensen strafte met de zondvloed, toen ze Hem bleven negeren.
  • Oproep om naar God terug te keren. We lezen in de bijbel vaak hoe God ervoor zorgt dat zijn volk Israël wordt aangevallen door vijandige volken (Richteren 2:11-16) Dat gebeurt wanneer de Israëlieten ondanks vele waarschuwingen God in de steek laten. Door zijn volk te laten aanvallen, probeert God het duidelijk te maken dat het naar Hem terug moet keren. God laat zijn volk voelen dat het verkeerd afloopt wanneer het Hem in de steek laat (Jesaja 1:27,28). Zo’n straf komt dus voort uit Gods liefde voor zijn volk: Hij wil de mensen tot Hem terugroepen, omdat alleen bij Hem het leven is (Spreuken 3:12).
  • Beproeving van het geloof (Jakobus 1:2-3). God kan toelaten dat de mensen die bij Hem horen, het zwaar te verduren krijgen, omdat Hij hun geloof wil beproeven. God wil zien of hun geloof in Hem een écht geloof is, dat ook stand houdt wanneer ze het moeilijk hebben. God belooft dat zo’n beproeving niet zwaarder zal zijn dan we aankunnen. Wanneer we op God blijven vertrouwen, zal ons geloof sterker worden door zo’n beproeving.
  • Instrument om anderen te bereiken. Soms moeten mensen die bij God horen, lijden om daardoor anderen te kunnen bereiken met het goede nieuws over Jezus Christus. De christen Paulus, die meerdere malen in de gevangenis heeft gezeten omdat hij mensen opriep om in Jezus Christus te gaan geloven, schrijft in het Nieuwe Testament dat zijn gevangenschap van groot nut is geweest: daardoor hebben vele mensen uit de kring van de rechtbank en daarbuiten over Jezus Christus gehoord (Filippenzen 1:12-14).

Dit zijn enkele redenen waarom God lijden kan toelaten. De bijbel noemt er meer. Tegelijk zegt de bijbel ook dat het ons vaak niet duidelijk zal zijn waarom ons of andere mensen iets moeilijks overkomt. Gods regering wordt wel eens vergeleken met een groot borduurwerk. Wij, mensen, zien alleen de achterkant: een wirwar van draden, waarin geen patroon te herkennen is. Maar wanneer we later, na ons leven, de voorkant mogen zien, zullen we begrijpen dat al die draden nodig waren om iets prachtigs te bereiken. God wil onze Vader zijn. Ook in het verdriet of de tegenspoed die ons overkomt, zoekt hij voor ons het goede (Romeinen 8:28). En we kunnen er zeker van zijn dat zelfs het ergste lijden niet opweegt tegen de prachtige toekomst die Gods kinderen te wachten staat (Romeinen 8:18).

Tekstverwijzingen en citaten uit: Richteren 2:11-16, Jesaja 1:27,28, Spreuken 3:12, Jakobus 1:2-3, Filippenzen 1:12-14, Romeinen 8:28, Romeinen 8:18

Filmpje: Mijn verhaal met God – Marina

Vragen

  1. ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige.’ Leg in eigen woorden uit wat deze zin betekent.
  2. God is betrokken bij zijn schepping. Waaruit blijkt dat?
  3. Het geloof in de schepping is uiteindelijk veel aannemelijker dan het geloof in de evolutietheorie. Wat vind je van deze stelling? Motiveer je antwoord.
  4. Als God iets toelaat, hoeft dat niet te betekenen dat Hij het ook goedkeurt. Kun je dat uitleggen? Zie hiervoor bijvoorbeeld Genesis 3 en Genesis 4:1-12; geef ook een voorbeeld uit onze tijd.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 3 en 4:1-12