Deel 2A: De bijbel heeft goddelijk gezag
In de bijbel leren we God kennen. Alles wat over God in de bijbel staat, is betrouwbaar. De bijbel zegt dat we daar zeker van kunnen zijn. Want God zelf is de schrijver van de bijbel. Daarom heeft de bijbel goddelijk gezag.
Het woord van God of het woord van mensen?
We kunnen de bijbel gewoon in een boekwinkel kopen. Voor veel mensen is er dan ook helemaal geen verschil tussen de bijbel en andere boeken. Daarmee staan we meteen voor de belangrijke vraag: wat is de bijbel eigenlijk voor een boek? Want er zijn twee mogelijkheden: moeten we de bijbel zien als een boek waarin een aantal mensen hun eigen ideeën over God heeft opgeschreven óf als het boek waarin God zelf tot ons spreekt? Met andere woorden: de bijbel is een boek van beneden, een menselijk boek, óf de bijbel is een boek van boven, een geschenk van God. God maakt in de bijbel duidelijk welke van deze twee mogelijkheden de juiste is. Hij laat zien dat de bijbel geen gebrekkig menselijk boek is, want Hijzelf is de schrijver van de bijbel. De bijbel is wel door mensen geschreven, maar de woorden zijn van God. God schakelde mensen in om zijn boodschap door te geven. Hij hielp de schrijvers van de bijbel bij hun werk. Ze werden aangespoord door
Gods Geest Die gaf hun de woorden in. We noemen dat: de inspiratie van de bijbel.
‘…want nooit is profetie voortgekomen uit menselijk initiatief: mensen die namens God spraken werden daartoe altijd gedreven door de Heilige Geest’
(2 Petrus 1:21).
Achter de schrijvers van de bijbel staat God. Daarom heeft de bijbel goddelijk gezag. En dat kan van geen enkel ander boek gezegd worden.
God laat zijn woorden spreken door profeten
Dat God de eigenlijke auteur van de bijbel is, kunnen we uit de bijbel zelf opmaken. In het Oude Testament komen we herhaaldelijk mensen tegen, die van God de opdracht krijgen een boodschap door te geven aan anderen. Dat is voor die mensen niet altijd even gemakkelijk. Ze moeten soms straffen aankondigen als er niet naar God geluisterd wordt. Daar zien ze dan ook erg tegen op. Ze vinden van zichzelf dat ze de opdracht niet aankunnen. Zo zegt Mozes:
‘Neemt u mij niet kwalijk, HEER, maar ik ben geen goed spreker. Dat is altijd al zo geweest, en daar is geen verandering in gekomen nu u tegen mij, uw dienaar, gesproken hebt. Ik kan nooit de juiste woorden vinden’.
(Exodus 4:10)
En Jeremia:
‘Nee. HEER, mijn God! Ik kan het woord niet voeren, ik ben te jong’.
(Jeremia 1:6)
Maar God stelt hen gerust. Ze kunnen hun opdracht uitvoeren, want God zal hen helpen. God zegt tegen Mozes:
‘Ga nu, ik zal bij je zijn als je moet spreken en je de woorden in de mond leggen’.
(Exodus 4:12)
En Hij zegt tegen Jeremia:
‘Hiermee leg ik mijn woorden in jouw mond.’
(Jeremia 1:9)
Wanneer deze mannen vervolgens de boodschap van God uitspreken, gebruiken ze uitdrukkingen als: ‘Zo zegt de HERE’, of: ‘Hoort het Woord dat de HERE tot u spreekt’. Want het zijn niet hun eigen woorden, maar het zijn de woorden van God.
God spreekt door zijn eigen Zoon
God heeft profeten zijn Woord laten spreken. Maar Hij heeft op een nog veel indrukwekkender en indringender wijze zijn Woord gesproken. Hij heeft zijn eigen Zoon naar de aarde gestuurd om zijn Woord te spreken. Jezus wordt daarom ook wel het Woord genoemd (Johannes 1:1,14): als Zoon van God geeft Hij de woorden van zijn Vader aan ons door. Daarom zegt Hij: ‘…maar over deze dingen spreek zoals de Vader het mij geleerd heeft.’ (Johannes 8:28) en in een gebed tot zijn Vader zegt Jezus: Ik heb de woorden die ik van u ontvangen heb aan hen doorgegeven.
(Johannes 17:8)
Als Jezus spreekt, luisteren we naar God. Want Jezus zegt alleen dingen die Hij van zijn Vader gehoord heeft. Hij spreekt ons aan met goddelijk gezag. Toen de leerlingen van Jezus naar zijn woorden luisterden, erkenden zij dat Jezus met goddelijk gezag sprak:
‘U spreekt woorden die eeuwig leven geven, en wij geloven en weten dat U de Heilige van God bent.’
(Johannes 6:68,69)
In Jezus komen we God zelf tegen. Daarom kunnen we er zeker van zijn dat Jezus’ woorden waar en betrouwbaar zijn.
Jezus’ leerlingen spreken de woorden van God
In het Nieuwe Testament lezen we dat de leerlingen van Jezus de wereld intrekken om het goede nieuws van de redder te brengen. Ze hebben van Jezus de opdracht gekregen alles wat ze van Hem gehoord en gezien hebben, aan iedereen door te vertellen. In het boek Handelingen wordt verteld hoe de leerlingen dat gedaan hebben.
‘Jullie zullen kracht ontvangen en van mij getuigen in Jeruzalem en in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.’
(Handelingen 1:8b)
Zo hebben de leerlingen als betrouwbare getuigen de woorden van Jezus doorgegeven in de wereld.
God laat zijn woorden opschrijven
Wanneer God zijn woorden alleen had laten spreken, dan hadden we daar vandaag niets meer aan gehad. Die woorden zouden al lang vergeten zijn. Daarom heeft God er ook voor gezorgd dat de woorden van de profeten en van Jezus zijn opgeschreven. Zo heeft God Mozes de opdracht gegeven een boek te schrijven:
‘Leg deze overwinning in een oorkonde vast, zodat niemand die ooit zal vergeten.’
(Exodus 17:14)
En Jeremia moet sommige dingen die hij eerst gezegd heeft, ook nog eens opschrijven:
‘Neem een boekrol en schrijf daarin alles wat ik je gezegd heb over Israël, Juda en de andere volken sinds ik in de tijd van koning Josia voor het eerst tot je sprak. …’
(Jeremia 36:2)
De leerlingen van Jezus hebben opgeschreven wat Jezus heeft gezegd en gedaan. Zo schrijft Johannes:
‘…maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam’
(Johannes 20:30,31).
Het laatste bijbelboek, de Openbaring van Johannes, bevat ook een opdracht om het Woord van God op te schrijven:
‘Schrijf daarom op wat je gezien hebt, wat er nu is en wat hierna zal gebeuren’.
(Openbaring 1:19)
Nu kunnen we ons afvragen of de schrijvers bij het opschrijven van de woorden van God en Jezus geen fouten hebben gemaakt. Gelukkig is dat niet het geval. De schrijvers van de bijbel werden geholpen door de Heilige Geest. Jezus heeft de Heilige Geest aan zijn leerlingen beloofd, zodat zij niet zo maar iets zouden opschrijven, maar zich precies zouden kunnen herinneren wat Hij gezegd en gedaan had.
‘Dit alles zeg ik tegen jullie nu ik nog bij jullie ben. Later zal de pleitbezorger, de heilige Geest die de Vader jullie namens mij zal zenden, jullie alles duidelijk maken en alles in herinnering brengen wat ik tegen jullie gezegd heb.’
(Johannes 14:25,26)
Het opgeschreven woord van God is betrouwbaar, omdat het door God gegeven is. De bijbel wordt dan ook wel de heilige Schrift genoemd. Paulus, een verkondiger van het evangelie in de eerste eeuw, schrijft in een brief aan een van zijn leerlingen:
‘Elke schrifttekst is door God geïnspireerd en kan gebruikt worden om onderricht te geven, om dwalingen en fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven.’
(2 Timoteus 3:15-16)
De bijbel heeft goddelijk gezag. Zowel het gesproken als het geschreven woord van de bijbel komt van God. In de bijbel horen we zijn stem. God zegt tegen ons: neem de bijbel, lees hem en geloof met je hele hart wat er in staat.
Is de Bijbel waar?
Meer lezen en vragen stellen over de bijbel? Dat kan hier:
www.vragenovergeloven.nl/bijbel
Vragen
1 De bijbel wordt wel het geïnspireerde woord van God genoemd. Wat wordt daar precies mee bedoeld?
2 Op welke manieren maakt God zich bekend?
3 Waarom laat God zo nadrukkelijk weten dat Hij de schrijver van de bijbel is?
Deel 2B: Ontrouw
Alles wat God gemaakt had, was goed. Alles functioneerde zoals het moest. De mensen waren gelukkig. Ze hoefden niet bang te zijn voor ziekte, honger, eenzaamheid of voor de dood. Hoe is het mogelijk dat wij nu in zo’n totaal andere wereld leven? Daarover gaat het in dit deel.
Eén gebod
Lezen: Genesis 2:15-17
Het is niet de bedoeling van God dat de mensen op aarde hun eigen gang gaan, zonder zich wat van Hem aan te trekken. God wil dat de mensen in heel hun doen en laten op Hem gericht zijn. Of, anders gezegd: God wil dat ze leven tot zijn eer. Dat is geen zware last voor de mensen. God heeft hen zo gemaakt dat ze Hem met heel hun hart liefhebben en graag doen wat Hij wil. Adam en Eva – zoals de eerste mensen later gaan heten – (Genesis 3:20) zijn helemaal aan God toegewijd (Genesis 5:1). God geeft aan Adam en Eva een speciale mogelijkheid om te laten zien dat ze echt van Hem houden. Hij heeft aan twee bomen in de tuin een bijzondere betekenis gegeven. De ene boom is ‘de boom van het leven’. God belooft dat Hij de mensen eeuwig leven zal geven als ze van de vruchten van deze boom eten (Genesis 3:22). De andere boom is ‘de boom van de kennis van goed en kwaad’. De vruchten van deze boom mogen de mensen niet eten. Door de mensen te verbieden van deze boom te eten, stelt God hun liefde en gehoorzaamheid op de proef. God wil geen robots, geen mensen die niet anders kunnen dan Hem gehoorzamen. Hij wil dat Adam en Eva Hem liefhebben, bewust voor Hem kiezen, en Hem zo blindelings vertrouwen als een kind zijn vader vertrouwt. Hij verlangt van hen dat ze zullen doen wat Hij vraagt, ook al begrijpen ze niet waarom Hij dat vraagt. Hij wil dat ze in hun gedrag laten zien dat ze Hem erkennen als eigenaar en koning van de aarde.
De keus tegen God
Lezen: Genesis 3:1-7
God heeft de mensen slechts één gebod gegeven. Toch overtreden ze juist dat ene gebod. Een slang brengt hen ertoe tegen God in opstand te komen. De slang gaat daarbij zeer sluw te werk. In een aantal stappen brengt ze de mens ertoe Gods gebod te overtreden.
- Ze zorgt ervoor dat ze Adam en Eva niet allebei tegelijk ontmoet, maar dat ze alleen Eva te spreken krijgt. Misschien juist Eva omdat die het gebod niet rechtstreeks van God, maar via haar man heeft gehoord (Genesis 2:16,17).
- Ze brengt Eva aan het twijfelen: ‘God heeft zeker wel gezegd…?’
- Ze brengt een haast onmerkbare verandering aan in Gods woorden, en stelt het gebod van God zo als onmenselijk zwaar voor: ‘Je mag zeker van geen enkele boom eten?’
- Ze stelt God voor als een leugenaar: ‘Wat God zegt is niet waar! Als je van die boom eet, zul je heus niet sterven. God wil gewoon niet dat je verstandig wordt!’
- Ze maakt het heel aantrekkelijk om het gebod te overtreden: ‘Je zult net zo verstandig worden als God. Je zult weten wat goed en slecht is.’
Het moment dat dan komt, wordt een keerpunt in de geschiedenis. Eva stuurt de slang niet weg uit de tuin, maar gaat de boom met andere ogen bekijken. Ze gelooft de leugens van de slang. Ze plukt een vrucht van de boom, en eet ervan. En daarna geeft ze haar man een vrucht – en hij eet er ook van.
Op dit moment maken de mensen een verschrikkelijke keus: een keus tegen God. Terwijl ze weten dat er een vreselijke straf op staat, overtreden ze toch het enige gebod dat God gegeven heeft. Het is geen noodlot dat hun overkomt. God heeft geen val voor hen gezet waar ze wel in moeten trappen. Terwijl de mensen beter weten en kunnen, kiezen ze toch tegen God.
De satan
De gebeurtenis die in dit hoofdstuk beschreven wordt, heeft een voorgeschiedenis. Toen God in het begin de hemel en aarde maakte, heeft Hij ook engelen (‘gezanten’) geschapen: geestelijke wezens, die Gods speciale dienaren mochten zijn en bij Hem in de hemel mochten leven.
Op een gegeven moment – de bijbel vertelt niet wanneer – is een deel van de engelen tegen God in opstand gekomen (Judas 1: 6). De leider van die opstand wordt de duivel(‘belasteraar’) of de satan (‘tegenstander’) genoemd (Openbaring 12:9). Hij wilde God niet langer als zijn koning erkennen. En hij werd daarin gevolgd door veel andere engelen. De satan en zijn volgelingen, de duivels, zijn door en door slecht. Alles wat God doet proberen ze tegen te werken.
Toen God de mensen had gemaakt, zag de satan dan ook een nieuwe kans om iets te bederven. Hij kon nu proberen om ook de mensen aan zijn kant te krijgen, om ook hen in opstand tegen God te laten komen. Die opstand zou een feit zijn als Adam en Eva het enige gebod dat God gegeven had, zouden overtreden.
Het is dan ook eigenlijk de satan die Eva aanspreekt en overhaalt om een vrucht te eten. De slang wordt door hem gebruikt als vermomming.
De zondeval
Het moment waarop Eva en Adam het gebod van God overtreden, wordt de zondeval genoemd. De zondeval is het moment waarop de mensen doen alsof ze zelf kunnen bepalen wat goed en slecht is. Door dat te doen kiezen ze:
- tegen God. Ze nemen ontslag uit de dienst aan God. En met hun keus tegen God kiezen ze tegelijk voor de straf waar God hen voor gewaarschuwd heeft: de dood (Genesis 2:17, Johannes 8:44, Romeinen 6:16).
- voor de vijand van God: de satan. Ze worden slaaf in dienst van een leugenaar en moordenaar. Ze hebben niets goeds van hem te verwachten – alleen maar ellende. Als slaaf van de satan kunnen ze maar één ding doen: zondigen (dat wil zeggen: het slechte doen). Willens en wetens kiezen ze zo voor hun eigen ondergang.
God belooft redding
Lezen: Genesis 3:8-24
3:15 nageslacht: nakomelingen.
3:20 Eva: ‘moeder van alle levenden.’
3:24 cherub: engel.
Wanneer God Adam en Eva ‘s avonds opzoekt, blijkt al meteen dat de goede verhouding die de mensen met God hadden, kapot is. Adam en Eva schrikken wanneer ze God horen aankomen. Ze durven Hem niet onder ogen te komen. Ze proberen zich voor Hem te verbergen. God roept Adam en Eva tevoorschijn. En Hij roept allereerst Adam ter verantwoording – degene die het gebod persoonlijk van Hem gekregen heeft. Op Gods vraag of hij van de boom heeft gegeten, antwoordt Adam niet eerlijk: ‘Ja’. Hij schuift de schuld af op zijn vrouw. En eigenlijk beschuldigt hij zelfs God:
‘De vrouw die U hebt gemaakt om mij ter zijde te staan…’
(Genesis 3:12)
Ook Eva probeert onder de schuld uit te komen: de slang heeft haar verleid. Dan richt God zich tot de slang. Maar Hij roept die niet ter verantwoording, zoals Hij bij de mensen deed. Zij mochten zich nog verdedigen. De slang wordt meteen veroordeeld:
‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan, het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, je leven lang’. ‘Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel’
(Genesis 3: 14,15)
De slang zelf wordt dus gestraft (vers 14). Maar wat belangrijker is: de satan, die de slang gebruikt heeft als spreekbuis, wordt gestraft. Dat zien we in vers 15. God spreekt daar in feite de satan aan. God belooft: Ik zal er persoonlijk voor zorgen dat er vijandschap ontstaat tussen de satan en de mensen.
De mensen hebben door naar de slang te luisteren, vriendschap gesloten met de satan. Ze hebben daarmee gekozen voor de dood. Maar God maakt een eind aan die vriendschap. Hij zet Adam en Eva weer aan zijn kant.
Dat betekent niet dat het met alle mensen na Adam en Eva automatisch goed zal komen. Er zullen uit Adam en Eva mensen voortkomen die de satan zullen volgen (‘jouw nageslacht’). Maar er zullen ook mensen geboren worden die weer aan Gods kant willen staan: die tegen de satan zullen vechten (‘haar nageslacht’).
God belooft hier dat die strijd uiteindelijk verloren zal worden door de slang – dus door de satan. Zijn kop zal vermorzeld worden. Dat zal gedaan worden door een nakomeling van Eva, de vrouw. God belooft Adam en Eva hier dus iets geweldigs: er zal iemand geboren worden die de satan definitief zal verslaan en de mensen uit zijn macht zal redden. Vóór die tijd zal de satan aan de vrouw schade kunnen toebrengen. Maar hij zal de vrouw niet kunnen doden. Het blijft bij een wond in haar voet: pijnlijk, maar niet dodelijk. Dat betekent: iedereen die net als Eva in vriendschap met God wil leven, zal vijandschap van de satan ondervinden. De satan laat de mensen niet zomaar gaan. Maar hij kan ze niet overwinnen.
Samengevat
- Er komt oorlog tussen de satan en de mensen die weer bij God horen. De vriendschap tussen de satan en de mensen wordt verbroken.
- Er zal iemand komen die de satan zal vernietigen en de gelovigen zal redden.
Genesis 3 vers 15 is dus een belangrijke bijbeltekst. In het kort wordt hier heel veel beloofd. Deze tekst wordt wel de moederbelofte genoemd. Daarmee wordt bedoeld: deze belofte is de moeder, het begin, van alle beloften die God hierna zal doen aan de mensen. Door de hele bijbel heen komen de twee onderdelen van deze belofte terug:
- Steeds blijkt dat er een oorlog gaande is tussen de satan met zijn volgelingen en de mensen die bij God horen;
- Op allerlei plaatsen in het Oude Testament komt God terug op de belofte dat er iemand zal komen die de mensen uit de macht van de satan zal redden. En in het Nieuwe Testament is te zien hoe God de redder die Hij beloofd heeft, ook inderdaad stuurt.
De straf voor de mensen
De slang wordt gestraft (Genesis 3:14). Maar ook de mensen krijgen straf (Genesis 3: 16-19). Op belangrijke momenten in hun leven zullen ze pijnlijk herinnerd worden aan hun ongehoorzaamheid in het paradijs:
- De vrouw zal de straf voelen als ze een kind ter wereld brengt. Maar ook als haar man over haar heerst. Het is niet meer vanzelfsprekend dat er een goede verhouding is tussen man en vrouw.
- De man zal de straf voelen als hij werkt. Het werk zal zwaar en moeilijk worden. Want God vervloekt de grond. Dat betekent: God zorgt ervoor dat de dingen op aarde niet meer zo goed functioneren als Hij het bedoeld heeft. Vruchtbare grond, regen en droogte op de juiste tijd, een goede oogst: al die dingen zijn niet meer vanzelfsprekend. De mensen zullen moeten zwoegen voor hun levensonderhoud.
- De mensen zullen moeten sterven (Romeinen 5:12). En met de dood krijgen ook pijn, ziekte en verdriet de mensen in hun greep.
- Adam en Eva moeten weg uit het paradijs, weg van het leven. God maakt het onmogelijk dat ze er terugkomen. Hij laat de tuin bewaken door een engel met een zwaard.
De zonde werkt door
Het waren Adam en Eva die de vriendschap met God verbraken en voor de satan kozen. Zij waren het die Gods gebod naast zich neerlegden. Maar dat betekent niet dat het daarmee afgelopen is. Het is niet zo dat hun nakomelingen gewoon weer opnieuw kunnen beginnen. Het is net als met een boom waarvan de wortels zijn aangetast: je kunt van zo’n boom niet verwachten dat de bladeren en vruchten gezond zullen zijn. Zo is het ook met alle mensen die na Adam en Eva komen: ze zijn al aangetast als ze geboren worden. Ze hebben de zonde, de slechtheid, geërfd van hun voorouders. Ze hebben het in zich om God ongehoorzaam te zijn.
Adam en Eva waren de eerste man en vrouw, de stamvader en stammoeder van alle mensen. Toen zij de kant van Gods tegenstander kozen, hebben ze die keus gedaan voor alle mensen die na hen zouden komen. Alle mensen hebben als het ware in Adam en Eva de vriendschap met God verbroken en de kant van de satan gekozen (Romeinen 5:12). Iedereen heeft dus te maken met wat er in het paradijs gebeurd is. Iedereen staat schuldig tegenover God. Ook wij. Dat betekent dat ook wij Gods straf – de dood – verdienen.
Net als Adam en Eva hebben wij het hard nodig dat God naar ons toe komt, ons redt uit de macht van de satan en ons weer aan zijn kant zet. Gelukkig heeft God gedaan wat Hij beloofd heeft. Hij heeft ervoor gezorgd dat er iemand kwam die de satan kon verslaan: Jezus Christus. Wie in Jezus Christus gelooft, mag leven in vriendschap met God. Hij mag weten dat het weer goed is tussen God en hem. En hij hoeft niet meer bang te zijn voor de dood. De dood is voor hem geen straf meer (Romeinen 5:17-19). Voor wie in Jezus Christus gelooft, is de dood de overgang naar een heerlijk leven met God, dat voor altijd zal duren (Johannes 3:16). (In latere delen komen we op dit onderwerp terug).
Denkstof – Zondeval: waarom gaan de dingen mis?
Meer lezen of vragen stellen over dit onderwerp? Dat kan hier:
Vragen
- Aan het begin van dit deel is de vraag gesteld: Hoe is het mogelijk dat wij in een totaal andere wereld leven dan de eerste mensen? Probeer op deze vraag een antwoord te geven.
- Twee uitspraken die elk een andere visie op de zondeval geven.
- ‘God had de mensen zo moeten maken dat ze niets verkeerds konden doen’.
- ‘We mogen Eva wel dankbaar zijn dat ze van de boom at; daardoor hebben we het onderscheid tussen goed en kwaad leren kennen, en zijn we als mensen verder gekomen dan het paradijs’.
Wat vind je vanuit de Bijbel van elk van deze uitspraken? Waarom?
- De geschiedenis van Genesis 3 is voor ons geen gepasseerd station. Kun je uitleggen waarom dat zo is?
Deel 2C: Bidden – hoe kan dat?
In het vorige C-deel hebben we ons bezig gehouden met het onderwerp bidden. Het ging toen om de vraag: wat is bidden eigenlijk, en tot wie bid je? Ook in dit deel hebben we het over bidden. Nu houden we ons bezig met de vraag hoe het mogelijk is dat je tot God kunt bidden, en op wat voor manier je moet bidden.
Hoe is het mogelijk?
Het is een groot voorrecht dat we tot God kunnen spreken. We zagen dat al in de vorige c-les. God is de machtige koning die over de hemel en de aarde regeert (Jesaja 40: 12-26). Hoe belangrijk wij, mensen, voor ons eigen idee ook zijn – in vergelijking met God zijn we minder dan een pluisje op een weegschaal of een waterdruppel die aan een emmer hangt (Jesaja 40:15). Het is een wonder dat God toch met ons wil omgaan – dat Hij contact met ons zoekt en tot ons spreekt. En dat wij zo vertrouwelijk met Hem mogen spreken als een klein kind dat met zijn vader of moeder praat.
Maar dat God met ons wil omgaan, is niet alleen verwonderlijk als je bedenkt hoe klein wij in zijn ogen zijn. Het wordt nog verwonderlijker als je bedenkt hoe slecht wij zijn.
Wij staan schuldig
In deel 2B zagen we dat alle mensen schuldig staan tegenover God. Zelf vinden we misschien dat we het er heel redelijk van afbrengen, dat het met ons niet zo erg gesteld is. Maar God ziet ons zoals we echt zijn. Hij kent ook onze gedachten en onze gevoelens. Hij kijkt dwars door onze nette buitenkant heen. Hij zegt niet tegen ons dat het wel meevalt met onze slechtheid. Hij ziet onze zonden niet door de vingers – al vinden we ze zelf de moeite van het vermelden niet waard (1 Johannes 1:8-10). God kan onze zonden niet door de vingers zien. Want Hij is heilig. Dat wil zeggen: Hij is volkomen goed. Hij kan onze slechtheid niet verdragen. Hij kan het kwaad niet aanzien, zegt de bijbel (Habakuk 1:13).
Wanneer we bidden, moeten we bedenken dat we van onszelf schuldig staan tegenover God. We kunnen God niet zomaar onder ogen komen. We kunnen tegenover God niet doen alsof er niets aan de hand is.
Je zou het kunnen vergelijken met de situatie dat een heel goede vriend je zwaar heeft beledigd, of je grof onrecht heeft aangedaan. Vóór je weer vriendschappelijk met hem om zou kunnen gaan, zou er dan toch eerst iets moeten gebeuren. Het zou onverdraaglijk zijn als je vriend de volgende keer dat hij je zag, deed alsof er nooit iets was voorgevallen. De vriendschapsband is immers kapot gemaakt.
De relatie moet eerst weer hersteld worden.
Zo kunnen we ook niet zomaar bij God aankomen alsof er nooit iets is voorgevallen (Psalm 25:7,11,18). Wanneer we bidden, moeten we Hem erkennen dat we schuldig tegenover Hem staan (Matteus 6:12). We moeten God vragen of Hij ons onze slechte gedachten, woorden en daden wil vergeven – en of Hij wil vergeten hoe erg we tekortgeschoten zijn tegenover Hem.
God vergeeft
Gelukkig hoeven we niet in het onzekere te zitten over de vraag of God ons onze zonden en tekortkomingen zal willen vergeven. God wil niets liever dan dat de verhouding tussen Hem en ons weer hersteld wordt (Ezechiel 33:11, Lukas 15:11-32). Wie aan God oprecht vraagt om vergeving, krijgt die vergeving ook. David heeft daar over geschreven in het boek Psalmen. In Psalm 32 lezen we hoe David er aan toe was vóór en nadat hij God om vergeving had gevraagd over een bepaalde zonde.
‘Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt vergeven, van wie de zonden worden bedekt. Gelukkig als de HEER zijn schuld niet telt, als in zijn geest geen spoor van bedrog is. Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg, kreunend leed ik, de hele dag. Zwaar drukte uw hand op mij, dag en nacht, mijn kracht smolt weg als in de zomerhitte. Toen beleed ik u mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe, ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ en u vergaf mij mijn zonde, mijn schuld’.
(Psalm 32: 1-5)
Ook uit het Nieuwe Testament blijkt: wanneer we tegenover God erkennen dat we slechte dingen hebben gedaan en Hem om vergeving vragen, vergeeft Hij ons onze zonden:
‘Belijden we onze zonden, dan zal hij, die trouw en rechtvaardig is, onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad.’
(1 Johannes 1:9)
God doet dat niet omdat we zo eerlijk zijn om onze zonden te erkennen, of omdat Hij nog wel een keer met de hand over zijn hart wil strijken. Hij doet dat omdat zijn Zoon gestraft is voor onze zonden (2 Korintiers 5:21). Wij verdienen Gods straf. Van onszelf zijn wij voor de heilige God niet om aan te zien. De bijbel vergelijkt de zonden wel met vuile kleren. Wij hebben vuile kleren aan. Daarmee kunnen we niet bij God aankomen. Maar onze kleren kunnen schoongewassen worden – in het bloed van Jezus Christus! (Openbaring 7:14) In het Nieuwe Testament staat het zo:
‘en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonde’
( 1 Johannes 1:7).
Dat wil zeggen: door de doodstraf die Jezus heeft ondergaan, kunnen we voor God als zondeloos gelden.
De vergeving van onze zonden kunnen we niet verdienen. We kunnen de verhouding met God niet zelf herstellen. God geeft ons zijn vergeving. Het is een geschenk. We hoeven er niets voor doen. We hoeven alleen maar te erkennen dat we dat geschenk nodig hebben. In de bijbel wordt het geschenk van de vergeving vaak aangeduid met het woord genade. Genade betekent: onverdiende vrijspraak.
Ben jij een goed mens?
Bidden, hoe moet dat?
Wanneer we tot God bidden, moeten we weten met wie we te maken hebben. We spreken tot:
- De machtige koning, die over hemel en aarde regeert. Dat betekent dat we met eerbied tot God moeten bidden. We moeten ons bewust zijn van onze positie: we zijn voor God maar kleine mensen.
- De heilige God, die onze zonden niet kan verdragen. Dat houdt in dat we schuldbewust en nederig naar God toe moeten gaan. We moeten ons realiseren dat we het door onze zonden totaal verknoeid hebben bij God. Maar we mogen ook weten dat het weer goed is tussen God en ons wanneer we om vergeving vragen.
- De God die om zijn Zoon onze Vader wil zijn. Dat betekent dat we vol vertrouwen alles aan Hem mogen voorleggen, en dat we er zeker van mogen zijn dat Hij naar ons luistert.
Onze houding
De houding waarmee we bidden, kan iets laten zien van onze eerbied voor God. Vroeger gingen mensen staan wanneer ze tot God baden. Ze keken daarbij naar de hemel, en hieven hun armen op (2 Kronieken 6:12,13). Op die manier lieten ze zien dat ze alles van God verwachtten.
De bijbel vertelt ook over mensen die knielden wanneer ze tot God baden (Daniel 6:11). Dat lezen we zelfs over Jezus, Gods Zoon. Vaak knielde Hij neer wanneer Hij tot God sprak (Lukas 22:41). Ook vandaag knielen veel christenen neer wanneer ze bidden. Het knielen is een goede manier om onze eerbied voor God, de koning van hemel en aarde, tot uiting te brengen. Dat betekent niet dat we altijd zouden moeten knielen bij het bidden. Bidden kun je ook staand of zittend doen.
In onze cultuur is het de gewoonte om bij het bidden de ogen te sluiten. Een goede gewoonte: op die manier verhinder je jezelf om afgeleid te worden door wat je om je heen ziet. Ook is het gebruikelijk de handen te vouwen, als een teken van het feit dat je werk op dat moment stil ligt, en dat je alle aandacht voor God hebt.
Het gebed zelf: de aanspraak
Hoe moeten we God aanspreken? Dat kan op verschillende manieren. Jezus heeft ons geleerd dat we God ‘onze Vader in de hemel’ mogen noemen (Matteus 6:9). Als we God zo aanspreken, laten we twee dingen zien. We spreken ons vertrouwen in Hem uit: we noemen Hem ‘Vader’. En we tonen ons ontzag voor God. Want we zeggen erbij: ‘in de hemel’. Die toevoeging maakt duidelijk dat we weten tegen wie we spreken: tegen de machtige God, die in de hemel woont. Maar we mogen God ook anders noemen. Bijvoorbeeld: ‘Trouwe God in de hemel’. Of: ‘Heer’ (Handelingen 4:24).
De inhoud
Wat zeg je in het gebed zelf? Hoe ziet een gebed eruit? Wanneer je in het oog houdt tot wie je spreekt, mag je in je gebed alles tegen God zeggen wat je op je hart hebt. Met je eigen woorden (Matteus 6:7,8). Je gebed hoeft dus niet mooi te zijn. Je hoeft geen moeilijke woorden te gebruiken. Je mag gewoon jezelf zijn bij God. Je gebed hoeft ook niet lang te zijn. God weet precies wat je nodig hebt, nog voor je het Hem gezegd hebt.
Maar bij het bidden zijn we gelukkig niet enkel en alleen op onszelf aangewezen. God zelf helpt ons om te leren bidden. We hebben in deze en de vorige les gekeken naar een paar psalmen die eigenlijk gebeden tot God zijn. Er staan in de bijbel nog veel meer van die psalmen. We kunnen daaruit veel leren over hoe ons gebed er uit moet zien. Hieronder enkele gebedselementen die telkens terugkomen in de psalmen.
Gebedsonderwijs uit de psalmen
Uit de psalmen blijkt dat het belangrijk is om in ons gebed God te prijzen (Psalm 50:14). Dat wil zeggen: om uiting te geven aan ons ontzag voor God, aan ons enthousiasme voor alles wat Hij gemaakt heeft. In woorden proberen uit te drukken hoe blij we zijn omdat Hij zich met ons bezig wil houden; onze bewondering uiten voor alles wat Hij doet.
Het prijzen van God gaat vaak samen met danken (Psalm 30, 48). Ook het bedanken van God is een wezenlijk onderdeel van het gebed. En dat is niet vreemd. Er zijn altijd redenen te over om God te bedanken. God is het die ons heeft gemaakt, die ons leven in stand houdt, die ervoor zorgt dat we eten, drinken en onderdak hebben. God houdt zoveel van de mensen dat Hij met hen doorging toen zij zich van Hem afkeerden. Hij heeft er alles aan gedaan om ons te redden uit de macht van de satan. Wat ligt meer voor de hand dan dat we onze dankbaarheid daarvoor uiten? (1 Tessalonicenzen 5:18)
De psalmen laten ook op allerlei plaatsen zien, dat we God moeten vragen of Hij ons onze zonden wil vergeven (Psalm 25:11, Psalm 51). We hebben het daar eerder in dit deel al over gehad.
Tenslotte blijkt uit de psalmen dat we God om hulp mogen vragen wanneer we het – op wat voor manier dan ook – moeilijk hebben (Psalm 50:15). God is betrokken bij zijn kinderen. Hij luistert naar ze en helpt ze wanneer ze het moeilijk hebben.
Gebedsonderwijs van Jezus
Niet alleen de psalmen leren ons hoe ons gebed er uit moet zien. Ook Jezus Christus heeft onderwijs gegeven in het bidden. Hij heeft zijn volgelingen zelfs een speciaal gebed geleerd. Dit gebed wordt het ‘Onze Vader’ genoemd, naar de woorden waarmee het begint (Matteus 6:9-13). Jezus leert zijn volgelingen in dit gebed dat ze allereerst aan God moeten vragen of Hij ervoor wil zorgen dat ze Hem steeds beter leren kennen en Hem steeds meer gaan eren. Ook moeten ze God vragen hen te helpen om zo te gaan leven als Hij dat graag wil. Maar ze mogen ook vragen om de dingen die ze iedere dag nodig hebben: eten en drinken, vergeving van hun zonden, en kracht om stand te houden tegen de satan. (In deel 24 en 25C komen we terug op de inhoud en de betekenis van het Onze Vader).
Het ‘Onze Vader’ in gewone taal
Amen
Jezus heeft ons geleerd na ons gebed ‘amen’ te zeggen. ‘Amen’ is een Hebreeuws woord, dat ‘vast en zeker’ betekent. Wanneer we na ons gebed ‘amen’ zeggen, geven we daarmee aan dat we er zeker van zijn dat God naar ons gebed geluisterd heeft.
Bidden – doe het
Bijbellezen en bidden: het zijn twee dingen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Wanneer je met deze cursus bezig bent, doe je er dan ook goed aan niet alleen de opgegeven bijbelgedeeltes te lezen, maar ook tot God te gaan bidden. In de bijbelgedeeltes die je leest, spreekt God tot je. En God wil graag dat je Hem antwoord geeft (1 Tessalonicenzen 5:17,18). God wil graag dat je bij Hem komt met alles wat je bezig houdt. We hopen daarom dat je van het bidden een gewoonte zult maken (Romeinen 12:12).
Meer lezen over gebed, of wil je zelf leren bidden? Klik hier:
www.vragenovergeloven.nl/bidden
Vragen
1a Wat betekent het dat God heilig is?
1b Wat heeft Gods heiligheid te maken met het bidden?
2a Wat is de reden dat God mensen hun zonden wil vergeven?
2b Wanneer krijgt iemand van God vergeving van zijn zonden?
3 Om goed te kunnen bidden, moet je God kennen en moet je jezelf kennen. Kun je deze stelling toelichten?