les 11

Deel 11A:  De boeken van het Oude Testament 1

In het vorige deel hebben we kennis gemaakt met het land en het volk Israël in de tijd van het Oude Testament. In dit deel beginnen we met de behandeling van de boeken van het Oude Testament. Van de 39 boeken die het Oude Testament telt, zullen we in dit deel de inhoud van de eerste 22 kort samenvatten.

De boeken die in dit deel behandeld worden, kunnen we onderverdelen in:

  • de wet: Genesis tot en met Deuteronomium;
  • de historische boeken: Jozua tot en met Ester;
  • de dichterlijke boeken: Job tot en met Hooglied.

Omdat het boek Klaagliederen tot de laatste categorie behoort, is dit boek ook in dit deel opgenomen.

De wet

Wanneer het Nieuwe Testament naar de wet verwijst, zijn meestal de eerste vijf boeken van de bijbel bedoeld. Deze boeken, die voor het grootste deel door Mozes geschreven zijn, worden ook wel de Pentateuch, het vijfdelige boek, genoemd. In dit eerste gedeelte van het Oude Testament vinden we het verhaal van de schepping en de geschiedenis van de eerste mensen en het ontstaan van de eerste volken. De wet eindigt bij de tijd dat het volk Israël bij het land Kanaän aankomt.

  • Genesis
    (zie Deel 1 t/m 9B).
    Het woord Genesis betekent: ontstaan, oorsprong, wording.
    Het boek Genesis vertelt dat God de maker van hemel en aarde is, en dat Hij de mens heeft geschapen. We lezen hoe de zonde de wereld binnenkwam, en dat God redding belooft. Verder beschrijft het boek Genesis het begin van de geschiedenis van de mensheid. Daarna volgen we de levensloop van de voorvaderen van het volk Israël: Abraham, Isaak en Jakob.
  • Exodus
    (zie Deel 9 en 10B).
    Het woord exodus betekent: uittocht.
    In het boek Exodus lezen we hoe God Jakobs nakomelingen, die in Egypte onderdrukt worden, bevrijdt. Onder leiding van Mozes trekt het volk naar Kanaän. Bij de berg Sinaï sluit God een verbond met het volk. Hij geeft de Israëlieten de tien geboden en draagt hun op offers te brengen.
  • Leviticus
    Leviticus betekent: het Levitische boek.
    De Levieten zijn nakomelingen van Jakobs zoon Levi. Een aantal van hen werkt als priesters bij de tabernakel. In het boek Leviticus is hun taakomschrijving te vinden. Er worden voorschriften gegeven voor de offerdienst. Daarnaast staan er regels voor het dagelijks leven in. De Levieten leggen deze regels uit aan het volk. Want ook uit het leven van alledag moet blijken dat het volk bij God hoort.
  • Numeri
    (zie deel 11B).
    Numeri betekent: getallen.
    In dit boek komt namelijk twee keer voor dat het volk Israël geteld wordt. Numeri beschrijft de reis van het volk Israël naar het land Kanaän. In de veertig jaar die ze door de woestijn reizen, komen de Israëlieten meer dan eens in opstand tegen God. Toch zorgt God ervoor dat ze in de woestijn kunnen overleven en brengt Hij hen naar het land dat Hij hun beloofd heeft.
  • Deuteronomium
    (zie deel 11B).
    Het woord Deuteronomium betekent: tweede wet.
    In dit boek staan de afscheidstoespraken van Mozes. In deze toespraken herinnert hij het volk aan de gebeurtenissen die plaatsvonden tijdens de woestijnreis, en houdt hun Gods wetten nog eens voor.

De historische boeken

De historische boeken beschrijven de geschiedenis van het volk Israël, nadat het land Kanaän is ingenomen. In de komende delen 11B tot en met 14B wordt een overzicht van deze geschiedenis gegeven.

  • Jozua
    (zie deel 11B)
    Jozua is de opvolger van Mozes. Onder zijn leiding trekt het volk Kanaän binnen. In het boek Jozua lezen we hoe in drie grote veldslagen het land Kanaän veroverd wordt, en hoe het vervolgens onder het volk verdeeld wordt. Vóór Jozua sterft, laat hij het volk een duidelijke keuze maken tussen het dienen van God of de afgoden van vroeger. Het volk kiest voor God.
  • Rechters
    (zie deel 11B)
    Het boek Rechters gaat over de tijd na het overlijden van Jozua. In deze tijd treden er in Israël richters/rechters op: militaire leiders die de vijanden verslaan en het volk terug proberen te brengen naar God.
  • Ruth
    Hoewel het boek Ruth zich afspeelt in de tijd van de rechters, vertelt het niet over oorlog en geweld. Dit kleine boekje laat zien dat er in die chaotische tijd nog plaats was voor geloof en liefde. Elimelech en Noömi en hun twee zonen gaan vanwege een hongersnood in Moab wonen. De jongens trouwen daar met Moabitische meisjes. Na verloop van tijd overlijden Noömi’s man en haar zonen. Noömi keert dan terug naar Israël. Ruth, een van haar schoondochters, besluit met Noömi mee te gaan. Ze wil ook de God van Israël gaan dienen. In Israël trouwt ze met een familielid van Noömi en krijgt ze een zoon. Uit deze familie wordt later David geboren, een van Israëls bekendste koningen. En eeuwen later wordt uit dit geslacht Jezus geboren. Ruth mag dus een van de voorouders van Jezus worden. Uit het boek Ruth blijkt hoe God in de moeilijke tijd van de rechters voor zijn kinderen zorgde. En het boek laat ook zien dat God in deze tijd al bezig was met de voorbereiding van een koningshuis voor Israël.
  • 1 en 2 Samuël
    (zie deel 12B)
    Samuël is de laatste rechter van Israël. Wanneer hij oud geworden is, krijgt Israël voor het eerst een koning: Saul. In 1 Samuël wordt verteld over de tijd dat Saul over Israël regeert; in 2 Samuël wordt geschreven over de regeringsperiode van zijn opvolger, David.
  • 1 en 2 Koningen
    (zie deel 12-13B)
    In 1 Koningen wordt verteld over de regering van Salomo, de zoon van David. Na Salomo’s dood valt Israël in twee delen uiteen. Het noordelijke deel blijft Israël heten, het zuidelijke rijk wordt Juda genoemd. In 1 en 2 Koningen wordt de geschiedenis van Israël en Juda beschreven. Omdat de Israëlieten en de Judeeërs zich in de loop van de tijd van God afkeren en zich ondanks waarschuwingen van de profeten niet willen bekeren, gaan Israël en Juda uiteindelijk ten onder. Israël wordt door de Assyriërs veroverd en het volk wordt weggevoerd. En later wordt Juda veroverd door de Babyloniërs en worden de Judeeërs naar Babel gebracht.
  •  1 en 2 Kronieken
    De boeken 1 en 2 Kronieken zijn een aanvulling op de boeken 1 en 2 Koningen. Ze behandelen dezelfde geschiedenisperiode die ook in 1 en 2 Koningen beschreven staat, maar dan vooral vanuit godsdienstig oogpunt. De meeste aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van Juda. Er wordt veel verteld over de tempel die Salomo heeft laten bouwen, over de dienst aan God en over het werk van de priesters en de Levieten. Ook 2 Kronieken eindigt met het droevige bericht dat in Jeruzalem de tempel en de paleizen zijn verwoest en dat de bevolking van Juda naar Babel is weggevoerd.
  • Ezra
    (zie deel 14B)
    Het rijk Babel wordt door de Perzen veroverd. God zorgt ervoor dat de Perzische koning de Israëlieten naar hun land terug laat gaan om de tempel te herbouwen. Een eerste groep Israëlieten vertrekt naar Jeruzalem. Tijdens de bouw worden ze tegengewerkt en komt het werk tijdelijk stil te liggen. Een tweede groep onder leiding van Ezra vertrekt naar Jeruzalem. Ezra voltooit de tempelbouw.
  • Nehemia
    (zie deel 14B)
    Nehemia is een Israëliet die pas later naar Israël terugkeert. Onder zijn leiding worden de muren van Jeruzalem hersteld.
  • Ester
    Niet alle Israëlieten keren terug naar hun vaderland. Velen blijven wonen in het Perzische rijk. De Perzische koning neemt een van hen, Ester, tot vrouw. Wanneer de Israëlieten op een gegeven moment met uitroeiing worden bedreigd, weet Ester als de Perzische koningin de uitvoering van dat plan te voorkomen.

De dichterlijke boeken

(zie deel 4A)

De dichterlijke boeken zijn in de vorm van een Hebreeuws gedicht geschreven.

  • Job
    Het boek Job gaat over een van de moeilijkste levensvragen van de mens: waarom moeten mensen lijden als God de macht heeft om daar iets aan te doen? Job verliest in korte tijd alles wat hij bezit. Hij krijgt bezoek van zijn vrienden die om de beurt het lijden van Job proberen te verklaren. Niet een van hen vindt een sluitend antwoord. Dan geeft God zelf het antwoord: de mens heeft in zijn lijden geen antwoorden nodig, maar God zelf. De mens is te beperkt; hij kan het lijden niet verklaren. De mens moet op God blijven vertrouwen en het antwoord aan Hem overlaten. God heeft een bedoeling met dat wat een mens overkomt, al is die bedoeling vaak niet te begrijpen. Job krijgt uiteindelijk meer van God terug dan hij bezat.
  • Psalmen
    Het woord psalm betekent: lied bij snarenspel. Het boek Psalmen is een verzameling van liederen en gebeden in dichtvorm. De psalmen zijn door verschillende dichters geschreven. Ze bezingen het leven van de mens die weet dat hij van God afhankelijk is en op Hem kan vertrouwen.
  • Spreuken
    Het boek Spreuken, dat grotendeels door Salomo geschreven is, bevat wijsheid die te gebruiken is om op de manier te leven die God voorschrijft. De spreuken leren respect te hebben voor God; maar wijsheid is ook nodig voor het dagelijks leven. De onderwerpen van de spreuken variëren dan ook van de verhouding tussen ouders en kinderen tot de gevaren van roddel en rijk-zijn.
  • Prediker
    De schrijver van het boek Prediker laat zien dat het leven geen zin heeft als God daarin geen plaats heeft. Rijkdom, kennis, hard werken en plezier maken: het is allemaal maar betrekkelijk en zinloos zonder God. De prediker geeft daarom de enige, juiste visie op het leven door: de mens moet ontzag hebben voor God en zijn geboden. En er is zeker plaats voor vreugde als de mens met God leeft.
  • Hooglied
    Het Hooglied bevat liefdespoëzie. Het beschrijft de liefde van een jongen voor een meisje die elkaar bewonderen en naar elkaar verlangen.
  • Klaagliederen
    In de Klaagliederen klaagt het weggevoerde volk om de stad Jeruzalem en de tempel, die door de vijanden verwoest zijn. Berouwvol vragen de Israëlieten God om hen terug te brengen, zodat ze Hem weer kunnen dienen zoals vroeger.

Tot zover de behandeling van de wet, de historische boeken en de dichterlijke boeken. Te midden van deze boeken neemt het boek van de Psalmen een opvallende plaats in. We zullen daarom dit boek in de volgende deel apart behandelen. Daarna gaan we verder met de overige boeken van het Oude Testament.

 

Filmpje: Oude Testament

Vragen

  1. Kun je aan de hand van de korte inhoud die in dit deel gegeven is, de betekenis(sen) uitleggen van de namen: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium?


Deel 11B:  Het land dat God beloofd heeft

De Israëlieten blijven een jaar lang wonen in de buurt van de berg Sinaï. In die tijd maken ze de tabernakel (Exodus 20-40). Daarnaast leren ze door middel van allerlei wetten en voorschriften hoe ze God moeten dienen en hoe ze met elkaar moeten omgaan (Leviticus 1-27).

Israel wil terug

Na een jaar trekken de Israëlieten verder (Numeri 13:1-14:38). Na een lange reis door de woestijn komen ze tenslotte aan in Kades, een plaats niet ver van het land Kanaän (zie kaart 4 in Wegwijzer). Twaalf mannen worden vooruit gestuurd met de opdracht Kanaän te verkennen. Wanneer ze terugkomen, vertellen ze hun volksgenoten dat het land zeer vruchtbaar is (Numeri 13:23-33). Ze hebben als bewijs een druiventros meegenomen die zo groot is, dat twee mannen hem moeten dragen.
Maar het goede nieuws wordt helemaal overschaduwd door slecht nieuws: Kanaäns inwoners zijn zeer sterk en ze wonen in grote, onneembare vestingsteden. Bovendien wonen er reuzen in het land! Tien van de twaalf verkenners adviseren het volk om het maar niet te proberen. Israël kan toch niet tegen de Kanaänieten op.
De Israëlieten zijn boos en teleurgesteld wanneer ze dit horen (Numeri 14:1-4). Ze zeggen: ‘Waren we maar in Egypte gestorven, of hier in de woestijn.Waarom brengt de HEER ons naar dat land? Om door het zwaard geveld te worden, en om onze vrouwen en kinderen te laten buitmaken? We kunnen beter teruggaan naar Egypte.’

Twee van de twaalf verkenners – Jozua en Kaleb – hebben een heel andere mening dan hun collega’s (Numeri 14:5-10). Ze proberen de Israëlieten ervan te overtuigen dat ze niet bang hoeven te zijn. Zij hebben ook gezien dat de Kanaänieten sterk zijn. Maar ze hebben het volste vertrouwen in God. Ze zeggen tegen de Israëlieten: ‘wij worden bijgestaan door de HEER. Wees dus niet bang voor hen.’ Maar de Israëlieten luisteren niet naar hen. Ze willen Jozua en Kaleb zelfs met stenen doodgooien: een straf die bestemd was voor mensen die God beledigd hadden.
Dan komt God zelf orde op zaken stellen (Numeri 14:11-25). Hij houdt de Israëlieten aan hun woorden. Ze willen niet naar Kanaän – nu mogen ze er niet meer naar toe ook. Ze zullen veertig jaar in de woestijn moeten doorbrengen. Tot iedereen die geen vertrouwen in God heeft, gestorven is.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Numeri 13:1-14:38, Numeri 13:23-33, Numeri 14:1-4, Numeri 14:5-10, Numeri 14:11-25

Veertig jaar later

Veertig jaar lang zwerft het volk door de woestijn (zie kaart 4 in Wegwijzer). Pas dan staat het weer voor de grens van Kanaän. De volwassenen van toen, die geen vertrouwen in de onderneming hadden, zijn inmiddels overleden. Hun kinderen zijn al van middelbare leeftijd.
Voordat de Israëlieten Kanaän binnentrekken, houdt Mozes een aantal toespraken (Deuteronomium 5-33). Hij wijst de Israëlieten op alles wat God van hen vraagt. Hij herinnert hen aan de wet die God hun gegeven heeft. En hij roept hen op om God met hart en ziel lief te hebben en Hem niet te vergeten wanneer het hun goed gaat:

‘Luister, Israël: de HEER onze God; de HEER is de enige! Heb daarom de HEER lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten.’
(Deuteronium 6:4-5)

Mozes zegt in zijn toespraak tot de Israëlieten dat ze niet bang hoeven te zijn voor de machtige volken die in Kanaän wonen (Deuteronomium 7:1-6). God zal deze volken aan hen uitleveren. De Israëlieten zullen hen zonder moeite kunnen verslaan. Maar dat moeten ze dan ook wel doen. De Israëlieten moeten de Kanaänieten radicaal uitroeien. Ze mogen geen vredesverdragen met hen sluiten en ze mogen hun geen toestemming geven in het land te blijven wonen. Ze mogen hun kinderen niet met Kanaänitische jongens of meisjes laten trouwen. Want op die manier zouden de Kanaänieten hun kinderen ertoe kunnen brengen God ontrouw te worden en andere goden te gaan dienen.
De Israëlieten moeten alles wat aan de Kanaänieten en hun goden herinnert, uitroeien. Ze moeten hun altaren omver halen en hun beelden verbranden. Ze zijn een volk dat aan Jahwe is toegewijd. Dat zal ook in Kanaän duidelijk moeten blijken.
Mozes houdt de Israëlieten voor dat God een verbond met hen heeft gesloten en dat Hij hen van hen houdt (Deuteronomium 7:7-26). Dat heeft Hij bewezen toen Hij hen uit Egypte bevrijdde. Wanneer de Israëlieten God liefhebben en zich houden aan de geboden die Hij gegeven heeft, zal Hij hun altijd trouw blijven. Hij zal hen zegenen en een groot volk van hen maken. De Kanaänitische volken zal Hij in hun macht geven. De Israëlieten moeten de Kanaänieten uitroeien en nooit hun goden gaan aanbidden. Dat zou hun ondergang worden.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Deuteronomium 5-33, Deuteronium 6:5, Deuteronomium 7:1-6, Deuteronomium 7:7-26

Jozua stuurt verkenners naar Jericho

Niet lang na deze toespraak mogen de Israëlieten Kanaän binnentrekken (Deuteronomium 34:7-9). Niet onder leiding van Mozes – die is namelijk gestorven, kort nadat hij zijn toespraak gehouden heeft – maar onder leiding van Jozua, een van de verkenners van veertig jaar geleden, die Mozes is opgevolgd.

Lezen: Jozua 2

Jozua stuurt twee mannen op weg om Kanaän te gaan verkennen (zie kaart 4 in Wegwijzer). Vooral Jericho moeten ze goed in zich opnemen. Jericho, een stad die op een knooppunt van belangrijke routes ligt, is als het ware de toegangspoort tot Kanaän. Het is de stad die Israël straks als eerste zal moeten innemen.
De twee mannen steken de rivier de Jordaan over en komen in Jericho. Ze nemen hun intrek in het huis van Rachab, een hoer. In haar huis, dat waarschijnlijk tegelijkertijd een herberg geweest is, vallen ze niet op. Er komen daar wel vaker reizigers. Wanneer de koning van Jericho hoort dat er twee verkenners in zijn stad zijn, geeft hij Rachab het bevel hen uit te leveren. Rachab is niet van plan hem te gehoorzamen. Ze verbergt de Israëlieten op het platte dak van haar huis. Tegen de mannen van de koning zegt ze dat de verkenners al lang de stad uit zijn. Zo redt ze hun leven.
Later die avond vertelt Rachel de verkenners dat de inwoners van Jericho doodsbang zijn voor de Israëlieten. Ze hebben allerlei verhalen gehoord over de God van Israël en ze beseffen dat ze niet tegen Hem op kunnen. Ook Rachab is er vast van overtuigd dat de Israëlieten Jericho zullen innemen. Ze vraagt de verkenners haar en haar familie te sparen. De verkenners zweren dat ze Rachab en haar familie zullen laten leven. Wanneer de Israëlieten bij Jericho zijn gekomen, moet Rachab een rood koord uit haar venster laten hangen. Het huis is dan herkenbaar voor de Israëlieten. Ze zullen het niet verwoesten. Iedereen die zich in het huis bevindt, zal in leven blijven.
Wanneer de verkenners na een aantal dagen terug zijn bij Jozua, kunnen ze hem het goede nieuws vertellen: ‘De HEER heeft ons het hele land in handen gegeven, de inwoners zijn doodsbang voor ons’ (Jozua 2:24). God zorgt ervoor dat de Israëlieten Kanaän zonder angst binnen kunnen trekken.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Deuteronomium 34:7-9, Jozua 2 2:10, Jozua 2:24

De Israëlieten steken de Jordaan over

Wanneer de Israëlieten het land willen ingaan, moeten ze eerst over de rivier de Jordaan trekken. Een brug is er niet. Maar die hebben ze ook niet nodig: God zelf baant een weg voor zijn volk. Dat zien de Israëlieten wanneer er vier priesters met de ark – het symbool van Gods aanwezigheid – de rivier inlopen. Op het moment dat de priesters met hun voeten het water raken, zorgt God ervoor dat er een pad droogvalt. Net zoals dat ruim veertig jaar geleden gebeurde bij de Schelfzee. Het hele volk mag achter God aan over de rivierbodem het land Kanaän binnentrekken.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Jozua 3-4

De val van Jericho

De volgende hindernis die de Israëlieten ontmoeten, is de stad Jericho (Jozua 6). Jericho is geen plaatsje dat Israël zomaar onder de voet kan lopen. Het is een sterke, ommuurde stad. Maar de Israëlieten hoeven niet te vechten om de stad in handen te krijgen. Het enige wat ze van God moeten doen, is een week lang dagelijks om Jericho heen lopen. Voor hen uit lopen priesters die de ark dragen.
Op de zevende dag moeten de Israëlieten niet één, maar zeven keer om de stad heenlopen (Jozua 6:15-20). Ze hebben de opdracht gekregen te juichen wanneer er op trompetten wordt geblazen. Wanneer ze dat doen, storten de muren van de stad in. Zo zorgt God ervoor dat zijn volk Jericho zonder slag of stoot in handen krijgt.
De Israëlieten doden alle inwoners van Jericho, zoals God hun dat heeft opgedragen. Alleen de mensen die zich bevinden in het huis van Rachab worden gespaard. Ze worden opgenomen in het volk Israël.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Jozua 6, Jozua 6:15-20

Filmpje: Rachab en de spionnen

De verdeling van het land

In de loop van de volgende jaren wordt het land onder Jozua’s leiding steeds verder veroverd (Jozua 10-13). Wanneer het grootste deel van het land in bezit van de Israëlieten is, wordt het verdeeld over twaalf bevolkingsgroepen, de zogenaamde stammen (Jozua 13:8-19:51). Iedere stam bestaat uit nakomelingen van een zoon (of kleinzoon) van Jakob, en draagt de naam van die zoon: Juda, Simeon of Benjamin bijvoorbeeld (zie kaart 5 in Wegwijzer). Er is één stam die geen eigen grondgebied krijgt: de stam Levi (Jozua 21). De Levieten wonen verspreid over het land.

De Israëlitische mannen moeten in de loop der jaren heel wat oorlogen voeren. God werpt ze niet het hele land zomaar in de schoot, zoals Hij dat met Jericho heeft gedaan. Toch hebben de Israëlieten het enkel en alleen aan God te danken dat ze uiteindelijk het hele land in bezit krijgen (Jozua 21:43-45). God zorgt ervoor dat de Israëlieten sterker zijn dan hun vijanden en dat ze de strijd steeds kunnen winnen.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Jozua 10-13, Jozua 13:8-19:51, Jozua 21, Jozua 21:43-45

Israël verbreekt het verbond met God

Wanneer Jozua oud geworden is, roept hij alle Israëlieten bijeen. Hij houdt een toespraak waarin hij de Israëlieten wijst op alles wat God voor hen gedaan heeft. Hij spoort hen aan om door te gaan met het verjagen van de Kanaänieten die nog in het land wonen en waarschuwt hen om vooral niet met Kanaänitische mannen of vrouwen te trouwen.
De Israëlieten zijn vol goede voornemens. Maar ze vergeten die al snel wanneer Jozua gestorven is (Richteren 2:10-12). In plaats van de Kanaänieten die nog in het land wonen te verjagen, gaan ze tussen hen in wonen. Ze trouwen met Kanaänitische vrouwen, ze huwelijken hun dochters uit aan Kanaänitische mannen, en ze gaan de Baäls vereren – goden waarvan men meent dat ze voor vruchtbaarheid en rijkdom kunnen zorgen. Daarmee verbreken de Israëlieten het verbond dat God met hen gesloten heeft (Richteren 2:20).

Tekstverwijzingen en citaten uit: Jozua 23, Richteren 2:10-12, Richteren 2:20

Straf en redding

Al ruilen de Israëlieten de God die hen gered heeft voor machteloze, niet-bestaande goden, toch trekt God zijn handen niet van hen af (Richteren 2:13-16). God wil dat het volk waarmee Hij een verbond heeft gesloten, tot bezinning komt en naar Hem terugkeert. Om dat te bereiken zorgt Hij ervoor dat vijandige volken Israël aanvallen, hun land plunderen en hen beroven.
Wanneer de Israëlieten in nood zitten, herinneren ze zich hun God weer. Ze smeken Hem om hen uit de ellende te redden. En God zorgt dan ook voor redding: Hij geeft zijn volk richters. Een richter – het oude woord voor ‘rechter’ – is een man die door God in dienst wordt genomen om de Israëlieten te redden van hun vijanden. Daarnaast moet hij de mensen ertoe brengen om hun afgoden te vergeten en God weer te gaan dienen. Tenslotte is het ook zijn taak om recht te spreken bij conflicten.

In het boek Rechters wordt over het optreden van de richters geschreven (Rechters 2:18-19). Je ziet dat het, telkens wanneer er een richter optreedt, goed gaat met de Israëlieten: ze keren terug naar God en worden bevrijd van hun vijanden. Maar zodra de richter overleden is, vergeten de Israëlieten God, en gaan ze de Kanaänitische goden weer vereren. Tot God opnieuw vijanden op ze afstuurt. Dan keren ze snel terug naar de enige die hen kan helpen: Jahwe.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Rechters 2:13-16, Rechters 2:18-19

Gideon

Een van de richters die door God wordt aangesteld, is Gideon. In de tijd waarin hij leeft, wordt een groot deel van het land ieder jaar weer aangevallen door de Midjanieten en de Amalekieten, nomadenvolken die ten oosten van Kanaän leven. Iedere keer wordt de oogst vernietigd en al het vee gestolen. Wanneer Israël tot God om hulp roept, geeft God redding: Gideon, een jonge boer uit het stadje Ofra, krijgt van Hem de opdracht de vijanden te verjagen.

Lezen: Rechters 7
7:8 hoorn: de hoorn van een ram kon gebruikt worden als trompet.
7:19 middelste nachtwake: omstreeks middernacht.

Gideon brengt een enorm leger op de been: 32.000 man sterk. Maar God vindt dat leger veel te groot. Hij wil de Israëlieten wel bevrijden, maar niet door een groot leger. De Israëlieten zouden dan denken dat ze de vijanden hadden overwonnen omdat ze zélf zo sterk waren. Gideon mag maar 300 soldaten overhouden: alleen de mannen die het water liggend opslurpen – en tijdens de strijd dus veel eerder weer paraat zijn dan mannen die netjes met hun hand water uit de bron scheppen – worden door God uitgekozen. Als de Midjanieten midden in de nacht ineens het geschreeuw, het lawaai van de horens en van de kruiken die kapotgeslagen worden horen, en overal om zich heen vuur zien, denken ze dat ze door een groot leger zijn ingesloten. Ze raken zo in verwarring dat ze op elkaar in beginnen te hakken. Het enorme leger verslaat zichzelf, en gaat op de vlucht. Gideon en zijn handvol soldaten hebben zelfs niet van hun plaats hoeven te komen. Duidelijker kan het niet: God heeft de overwinning gegeven! Hij is degene die zijn volk bevrijdt.

De Israëlieten krijgen veertig jaar rust – zolang Gideon leeft. Maar na zijn overlijden worden ze God opnieuw ontrouw. Ze zoeken hun heil weer bij de Baäls. ‘en vergaten de HEER, hun God, die hen had bevrijd van de hen omringende vijanden’. (Rechters 8:34)
Dat is het steeds terugkerende refrein in het bijbelboek Rechters.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Rechters 7 7:8, Rechters 8:34

Vragen

  1. Waarom doen de Israëlieten er meer dan veertig jaar over voordat ze Kanaän eindelijk binnentrekken?
  2. Aan het eind van zijn leven houdt Jozua in de plaats Sichem een toespraak tot de Israëlieten (Zie: Israël verbreekt het verbond met God). Hij herinnert de Israëlieten eraan dat hun voorouders andere goden hebben vereerd; ze hebben niet uit zichzelf voor God gekozen (Jozua 24:2) Jozua herinnert de Israëlieten ook aan alles wat God desondanks voor hun voorouders en voor hen gedaan heeft (Jozua 24:3-13)
    1.  Voor welke keus stelt Jozua de Israëlieten vervolgens? Zie Jozua 24:14-15. 24:15 Amorieten: een van de volken van Kanaän.
    2.  Welke keus maken de Israëlieten? Zie Jozua 24:16-25.
    3.  Uit welke verzen blijkt dat?
    4.  Hoe wordt die keus bekrachtigd?
    5. Wat is de oorzaak van de vijandelijke invallen waar Israël in Kanaän voortdurend onder lijdt?

Deel 11C:  De Heilige Geest

De apostolische geloofsbelijdenis bestaat uit drie hoofdonderdelen. Het eerste gaat over God de Vader, het tweede over zijn Zoon, en het derde over de Heilige Geest. Aan dat derde onderdeel zijn we nu toe.

De ene God

In deel 4C zagen we dat God alles gemaakt heeft en nog steeds alles in stand houdt. In deel 5 tot en met 10C zagen we dat God de mensen niet aan hun lot overlaat, maar hen redt uit de macht van de zonde en de satan. In de komende delen zullen we zien hoe God aan het werk is op de aarde en hoe Hij de mensen geloof geeft.
Het is de ene God die aan het werk is. De schepping, de redding van de mensen, en het geven van geloof: al deze dingen zijn het werk van de ene God. Maar bij de schepping treedt God de Vader op de voorgrond; bij de redding van de mensen zijn Zoon. En bij het werk op aarde en bij het veranderen van mensen zien we vooral hoe de Heilige Geest aan het werk is. Aan het werk van de Heilige Geest zullen we nu vooral aandacht besteden.

Filmpje: Wie is de Heilige Geest?

 

Wie is de Heilige Geest

‘Ik geloof in de Heilige Geest’, zegt de apostolische geloofsbelijdenis. Wie is de Heilige Geest? Het is niet direct makkelijk om een goed beeld van Hem te krijgen. Dat zagen we al in deel 3C, de deel over de drie-eenheid van God. Wie de Vader en de Zoon zijn en wat ze doen – daar kunnen we ons wel enigszins een voorstelling van maken. Maar wat moeten we ons voorstellen bij de Heilige Geest?
Op veel plaatsen in de bijbel wordt over de Heilige Geest gesproken. Behalve de naam ‘Heilige Geest’ komen we ook andere aanduidingen voor Hem tegen. Soms wordt Hij de Geest van God genoemd, soms de Geest van de Here, de Geest van Christus, of kortweg: de Geest. Wat wordt er precies bedoeld met het woord ‘Geest’? Wie is de Heilige Geest?

Adem

Het woord dat in de bijbel voor de Heilige Geest gebruikt wordt, betekent eigenlijk adem. De Vader en de Zoon ademen als het ware de Heilige Geest uit. Zoals er adem uit onze mond komt, zo ‘gaat de Heilige Geest uit’ van de Vader en de Zoon (Johannes 15:26).
Jezus Christus heeft dat eens op een aanschouwelijke manier duidelijk gemaakt. Vlak nadat Hij uit de dood was opgestaan, verscheen Hij aan zijn leerlingen en gaf Hij hun de opdracht de wereld in te gaan om over Hem te vertellen. Jezus beloofde zijn leerlingen dat ze niet alleen voor die taak zouden komen te staan. De Heilige Geest zou bij hen zijn.

‘Na deze woorden blies hij over hen heen en zei: Ontvang de heilige Geest.’
(Johannes 20:22)

Zoals Jezus adem uit kon blazen, kon Hij ook de Heilige Geest naar zijn leerlingen toe ‘blazen’.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Johannes 15:26, Johannes 20:22

Kracht

De vergelijking van de Heilige Geest met adem klopt maar tot op zekere hoogte. Onze adem is gewoon levenloze lucht. Onze adem komt uit onze mond, en vermengt zich met de lucht om ons heen. Adem kan niets en doet niets. Met de Heilige Geest is dat heel anders. Hij is een levende, machtige kracht. Dat weten we onder andere uit de woorden van de engel Gabriël (zie deel 6C). Toen Gabriël bij Maria kwam om haar te vertellen dat ze de moeder van Jezus Christus zou worden, zei hij tegen haar:

‘De Heilige Geest zal over je komen, en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken’
(Lucas 1:35)

De engel noemt de Heilige Geest dus ‘de kracht van de Allerhoogste’, de kracht van God. Hij is degene die zorgt voor het wonder dat Maria zwanger wordt.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Lucas 1:35

Een persoon

Toch is ook met het woord ‘kracht’ niet alles gezegd. Een kracht kan ook iets onpersoonlijks zijn. Als een man veel kracht heeft, is die kracht een deel van hemzelf. Maar de Heilige Geest is niet een of andere onpersoonlijke kracht. Dat is wel vaak gedacht. Veel mensen beschouwden de Heilige Geest als een verlengstuk van God. Als de goddelijke kracht die de Vader heeft. Ook vandaag zijn er mensen die zo over de Heilige Geest denken.
Dat dit idee niet klopt, blijkt wel uit de bijbel. De bijbel laat duidelijk zien dat de Heilige Geest, de kracht van God, niet een ‘iets’ is, maar een ‘iemand’. De Heilige Geest is een persoon. Net als de Vader en de Zoon. Dat zie je in de bijbel bijvoorbeeld aan de manier waarop er over Hem gesproken wordt (Handelingen 5:3). Mensen worden in de bijbel gewaarschuwd om niet tegen de Heilige Geest te liegen, of tegen Hem te zondigen (Matteus 12:31-32). Ze krijgen de waarschuwing om de Heilige Geest niet bedroefd te maken (Efeziers 4:30).

Dat de Heilige Geest een persoon is, blijkt ook uit dat wat Jezus over Hem zegt:

‘Dan zal ik de Vader vragen jullie een andere pleitbezorger te geven, die altijd bij je zal zijn: de Geest van de waarheid.’
(Johannes 14:16-17)

Jezus spreekt dus over de Heilige Geest als over een pleitbezorger, die in zijn plaats naar de aarde zal komen om bij de mensen te zijn. De Heilige Geest is dus Jezus’ plaatsvervanger op aarde.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Handelingen 5:3, Matteus 12:31-32, Efeziers 4:30, Johannes 14:16-17

God

Er is nog iets anders dat van wezenlijk belang is. De Heilige Geest is God. Net als de Vader en de Zoon. We mogen tot Hem bidden, en we moeten Hem eren. Want Hij is echt God (Handelingen 5:4). Dat weten we omdat Hij in de bijbel zo genoemd wordt. Maar het is ook heel duidelijk te zien aan het werk dat Hij doet (zie deel 3C).
Wanneer we in ons leven ervaren dat de Heilige Geest met ons bezig is, mogen we weten dat we met God zelf te maken hebben.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Handelingen 5:4

Het werk van de Heilige Geest

We hebben nu omschreven wie de Heilige Geest is. Maar om een duidelijker beeld van de Geest te krijgen, moeten we kijken naar wat Hij doet. We leren de Heilige Geest pas goed kennen uit zijn werk. Om erachter te komen wat het werk van de Heilige Geest is, zullen we eerst kijken naar het Oude Testament. In het volgende deel zullen we zien wat het Nieuwe Testament ons over Hem vertelt.

De Geest zorgt ervoor dat het lente wordt

Het is God de Vader die alles heeft geschapen, en die de wereld nog steeds in stand houdt. Maar de Heilige Geest is vanaf het begin helemaal bij dat werk betrokken geweest. Toen de aarde nog onbewoonbaar, donker en helemaal met water overdekt was, was de Heilige Geest al aanwezig. Hij deelde het leven uit (Genesis 1:2).
En nog steeds is Hij bezig met de schepping. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Psalm 104, waar een dichter tegen God zegt:

‘Hoe talrijk zijn uw werken, HEER. Alles hebt u met wijsheid gemaakt; vol van uw schepselen. is de aarde’.
(Psalm 104:24).

‘Zend uw adem en zij worden geschapen, zo geeft u de aarde een nieuw gelaat.’
(Psalm 104:30)

De Heilige Geest is op de aarde aan het werk. In samenwerking met God de Vader zorgt Hij ervoor dat er jonge dieren geboren worden. Hij zorgt ervoor dat elke lente de bomen weer uitbotten, dat het gras weer gaat groeien, en dat er bloemen opschieten. Ieder jaar geeft Hij de aarde zo weer een nieuw gezicht.
Dat de seizoenen elkaar steeds weer opvolgen, is niet iets vanzelfsprekends. We mogen daarin de Heilige Geest aan het werk zien.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 1:2, Psalm 104:24, Psalm 104:30

De Geest maakt mensen geschikt voor hun taak

Toen de tabernakel gebouwd moest worden, gaf God twee mannen, Besaleël en Oholiab, een speciale taak. Ze moesten allerlei dingen voor de tabernakel maken: tentkleden met ingeweven engelfiguren, een ark met gouden engelenbeelden, een gouden kandelaar, versierd met bloemmotieven. Besaleël en Oholiab konden dit niet uit zichzelf. De Heilige Geest zorgde ervoor dat ze in staat waren deze kunstwerken te maken.

‘Mozes zei tegen de Israëlieten: de HEER heeft zijn keuze laten vallen op Besaleël (…) Hij heeft hem uitzonderlijke talenten geschonken, wijsheid, vakmanschap en inzicht op allerlei gebied:hij kan ontwerpen maken en ze uitvoeren in goud, zilver, koper en brons.’
(Exodus 35:30-32)

De Heilige Geest maakte Besaleël en Oholiab geschikt voor hun taak. En dat deed Hij niet alleen bij hen. Ook andere mensen die een taak van God kregen, werden door de Heilige Geest geschikt daarvoor gemaakt. Iemand die koning werd, bijvoorbeeld. Zo werd de schaapherder David vanaf het moment dat hij tot koning was aangesteld, ‘doordrongen van de Geest van de HEER’ (1 Samuel 16:13). De Heilige Geest zorgde ervoor dat David geschikt werd voor het koningschap.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Exodus 35:30-32, 1 Samuel 16:13

De Geest geeft richters kracht

In het B-deel hebben we het erover gehad dat God richters aan zijn volk gaf om hen te redden van de vijanden. Een van die richters was Gideon. Hij trad op in de tijd dat de Midjanieten en de Amalekieten Israël aanvielen.
Een andere richter was Simson. Hij was richter in de tijd dat Israël veel te lijden had van de Filistijnen. Simson was een opmerkelijk figuur. Hij was zo sterk dat hij eens een jonge leeuw, die brullend op hem afkwam (Rechters 14:5-6), met zijn blote handen doodde: hij scheurde hem uit elkaar alsof het een geitenbokje was. Eens sloeg hij in zijn eentje duizend Filistijnen dood met de kaak van een ezel (Rechters 15:14-17).

Simson had geweldige kracht. Maar die kracht had hij niet van zichzelf. Hij was in feite niet sterker dan andere mensen. De Heilige Geest zorgde ervoor dat hij kracht kreeg wanneer hij die nodig had. Iedere keer voordat Simson een gevecht moest aangaan, voer de Geest van de HEER in hem’ (Rechtersn 14:6).
De Heilige Geest gaf Simson die kracht niet zomaar, om ermee te pronken. Simson kreeg die kracht omdat hij door God tot richter was aangesteld, en Gods volk moest bevrijden van de Filistijnen.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Rechters 14:5-6, Rechters 15:14-17, Rechters 14:6

De Geest spreekt door de profeten

(Zie deel 2A).
God stuurde vaak profeten naar zijn volk toe. Deze mensen spraken niet uit zichzelf (2 Samuel 23:1-7). De Heilige Geest gaf hun Gods woorden in de mond. Dat lees je bijvoorbeeld over de profeet Azarja. De Heilige Geest maakte hem duidelijk wat hij tegen koning Asa moest zeggen.

‘Azarja, de zoon van Obed, werd gegrepen door de Geest van God. Hij ging Asa tegemoet en zei tegen hem: ‘Asa en Juda en Benjamin, luister naar mij. De HEER staat aan uw kant zolang u aan zijn kant staat. Als u hem zoekt, zal hij zich door u laten vinden, maar als u zich van hem afwendt, zal hij zich van u afwenden.’
(2 Kronieken 15:1-2)

De woorden van de profeten waren in feite de woorden van God zelf (1 Petrus 1:10-11). De Heilige Geest gebruikte mensen als instrumenten om Gods boodschap door te geven (2 Petrus 1:21).

En wat voor de profeten gold, gold ook voor de bijbelschrijvers. Ook zij waren instrumenten die door de Heilige Geest gebruikt werden. Ze schreven precies datgene op, wat de Heilige Geest wilde dat ze zouden opschrijven. Daarom kunnen we de bijbel ook Gods Woord noemen: de eigenlijke schrijver van de bijbel is de Heilige Geest (Hebreeen 10:15-17).

Tekstverwijzingen en citaten uit: 2 Samuel 23:1-7, 2 Kronieken 15:1-2, 1 Petrus 1:10-11, 2 Petrus 1:21, Hebreeen 10:15-17

De Geest geeft geloof

Geen mens zou uit zichzelf in God geloven. Dat er toch altijd mensen geweest zijn die dat wél deden, is te danken aan de Heilige Geest. Dat Abraham bijvoorbeeld al die jaren op God bleef vertrouwen, lag niet aan zijn standvastige karakter. De Heilige Geest gaf hem kracht om te blijven geloven. Dat de Israëlieten in God geloofden, was niet te danken aan hun vrome inslag (Romeinen 4:20). De Heilige Geest gaf hun geloof (Ezechiel 36:26-27).

Tekstverwijzingen en citaten uit: Romeinen 4:20, Ezechiel 36:26-27

Het werk van de Geest is veelomvattend

Met deze opsomming van dingen die de Heilige Geest deed en doet, hebben we geen compleet overzicht gegeven. Het Oude Testament leert ons nog veel meer over de Heilige Geest. Maar wel is al duidelijk dat het werk van de Heilige Geest veelomvattend is. De Heilige Geest is bezig in de natuur. En Hij is bezig met de mensen. Hij maakte kunstenaars, richters en koningen geschikt voor de taak die ze van God kregen; Hij legde profeten Gods woorden in de mond; en Hij gaf de mensen geloof in God.
In het volgende deel zien we wat het Nieuwe Testament ons leert over het werk van de Geest.

Filmpje: Derk over het werk van de Heilige Geest

 

Meer lezen over de Heilige Geest? Klik hier

Vragen

  1. De Heilige Geest is te vergelijken met adem. Kun je dat uitleggen?
  2. Hoe weten we dat de Heilige Geest God is?
  3. Wat kunnen wij merken van het werk van de Heilige Geest?