les 1

Deel 1A:  De bijbel leert ons God kennen

De bijbel is een heel oud boek. Toch wordt de bijbel nog steeds gelezen. Dat komt omdat de bijbel niet aan een bepaalde tijd gebonden is. Want de bijbel vertelt over God. God is er altijd geweest, Hij zal er altijd zijn. En Hij blijft altijd dezelfde. Daarom heeft de bijbel een boodschap voor mensen van alle tijden en plaatsen.

God: Hij is er

De bijbel gaat niet over een God, maar over de enige God. In de bijbel zegt God meteen en duidelijk wie Hij is. Hij is de maker van de hemel en de aarde. Zonder Hem zou er niets bestaan. Ook de mensen niet. Veel mensen leven zonder God. Ze kennen Hem nog niet of ze willen Hem niet kennen. Toch komt iedereen vroeg of laat voor een aantal belangrijke vragen te staan:

  • Waar komen wij vandaan?
  • Wat is de zin van ons bestaan?
  • Waarom is er zoveel ellende in de wereld?
  • Is er nog toekomst voor de wereld?
  • Waarom moeten wij sterven?
  • Is er leven na de dood?

We kennen deze vragen allemaal wel. We kunnen proberen ze weg te duwen, maar dat helpt niet. Ook het zelf op zoek gaan naar antwoorden is tevergeefs. Want de antwoorden zijn niet te vinden buiten God. Maar dan moeten we Hem wel kennen. En gelukkig laat God zich kennen. Hij heeft daarvoor twee wegen gegeven.

Wij leren God kennen uit zijn werk

Alles wat wij om ons heen zien in de natuur, is door God gemaakt: dieren, planten, bomen, sterren, zeeën en rivieren. We noemen dat ook wel: de schepping. De natuur is de stille getuige van het bestaan van God.

2 De hemel verhaalt van Gods majesteit,

het uitspansel roemt het werk van zijn handen,

3 de dag zegt het voort aan de dag die komt,

de nacht vertelt het door aan de volgende nacht.

4 Toch wordt er niets gezegd, geen woord

gehoord, het is een spraak zonder klank.

5 Over heel de aarde gaat hun stem,

tot aan het einde van de wereld hun taal.

(Psalm 19: 2-5)

We kunnen de schepping vergelijken met een boek, waarin alle dingen die God heeft gemaakt de letters vormen. Zonder gesproken woorden vertelt de schepping hoe machtig God is. Alleen God is in staat zoiets moois te maken. Hij zorgt er ook voor dat de schepping blijft bestaan. Dat is onder andere te zien in de opeenvolging van de seizoenen en in de afwisseling van dag en nacht. Wanneer we naar de wonderen van de natuur kijken, moéten we wel onder de indruk komen van de macht van God. Geen mens heeft een excuus om niet in God te geloven. Daarom staat er in de bijbel:

19 Want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. 20 Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn. (Romeinen 1:19-20)

Tekstverwijzingen en citaten uit: Psalmen 19:2-5, Romeinen 1:19-20

Wij kennen God pas goed uit de bijbel

Het is niet genoeg om naar de sterren te kijken en dan – verbaasd over het bestaan van zoiets schitterends – te denken: zou er toch ergens een God bestaan? De maker van die sterrenhemel leren we alleen echt kennen uit de bijbel. De bijbel is de enige bron die ons betrouwbare informatie over God geeft. Dat kan van geen enkel ander boek gezegd worden.

10 Het ontzag voor de HEER is zuiver, houdt stand, voor altijd. De voorschriften van de HEER zijn waarachtig, rechtvaardig, geheel en al. 11 Ze zijn begeerlijker dan goud, dan fijn goud in overvloed, en zoeter dan honing, dan honing vers uit de raat.

In de bijbel worden wij aangesproken door God, de maker van ons leven. Zonder God leidt het bestaan van de mens nergens toe. Daarom is de bijbel zo noodzakelijk. Alleen de bijbel laat zien wat de zin van ons leven is.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Psalm 19:10-11

Wat God in de bijbel bekend maakt

In de bijbel komen we twee duidelijke lijnen tegen. We zouden die lijnen de rode en de gouden draad van de bijbel kunnen noemen.

De rode draad: wij hebben God losgelaten

De eerste lijn vertelt ons de geschiedenis van de mens die nadat God hem maakte, tegen God in opstand kwam. De mens nam de beslissing om zonder God te leven. De gevolgen waren verschrikkelijk. We merken dat nog elke dag. Het leven kent veel moeite en zorg: ziekte, dood, oorlog en haat. Als een rode draad loopt deze – en dat is ook: onze – droevige geschiedenis door de bijbel. Telkens weer lezen we dat de mensen niets meer van God willen weten. En dat zij, ook al zouden ze dat willen, zelf niet in staat zijn om het weer goed te maken met God.

De gouden draad: God wil ons toch vasthouden

Daar tegenover staat de liefde van God. Zijn liefde voor de mens is zo groot, dat Hij ons wil redden uit onze uitzichtloze situatie. Dit reddingsplan is de gouden draad die we in de bijbel tegenkomen. Al aan het eerste mensenpaar beloofde God redding te zullen geven. In het eerste gedeelte van de bijbel, het Oude Testament, lezen we hoe God naar de komst van de redder toewerkt. Die redder is Jezus, de Zoon van God. In het tweede deel, het Nieuwe Testament, wordt zijn komst en werk beschreven. De redding die Hij tot stand brengt, geeft weer hoop voor de toekomst. Heel kort vat de bijbel het zo samen:

16 Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. (Johannes 3:16)

Tekstverwijzingen en citaten uit: Johannes 3:16

Filmpje: Er zit een grote lijn in de bijbel

De bijbel geeft rust

Veel van de vragen die we hiervoor stelden, worden door God in de bijbel beantwoord. Hij maakt ons duidelijk waar wij vandaan komen. Hij wijst óók de oorzaak aan van wat wij ‘de ellende in de wereld’ noemen. God drukt ons met de neus op de feiten: wij zijn daar zelf schuldig aan. Maar het verrassende is dat God toch voor zulke schuldige mensen zorgen wil. Hij belooft ons redding en een eeuwige toekomst. Niet op alle vragen die we in ons leven tegenkomen, krijgen we antwoord. Maar God geeft wel kracht om met onbeantwoorde vragen te kunnen leven. Hij laat ons weten dat Hij in alle omstandigheden ons leven in zijn hand houdt.

‘Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven.’
(Matteus 11:28)

Als we God hebben leren kennen, hoeven we geen ontredderd leven meer te leiden.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Matteus 11:28

Vragen

  1. Een Russische astronaut zei – nadat hij van een ruimtereis terugkeerde – dat hij God niet was tegengekomen. Hij dacht daarmee het bewijs geleverd te hebben dat God niet bestaat. Laat aan de hand van deel 1A zien hoe/waar hij God wél kan vinden.
  2. Vertel in eigen woorden wat Psalm 19:10-11 over de bijbel zegt.
  3. De ellende in de wereld is door de mens zelf veroorzaakt. In dit deel wordt die oorzaak ook genoemd. Kun je terugvinden wat die oorzaak is?
  4. Kun je uitleggen waarom de rode draad van de bijbel voor veel mensen moeilijk te accepteren is?

Deel 1B:  In het begin


Waar komt alles vandaan? Hoe zijn het heelal, de mensen en de dieren ontstaan? Vragen waar iedereen wel eens bij stil staat. Maar is het mogelijk er een sluitend antwoord op te vinden?

Antwoorden van vroeger en nu

In de oudheid probeerden mensen het ontstaan van de wereld en de mens te verklaren met behulp van mythen – zelfbedachte verhalen waarin goden of natuurkrachten een hoofdrol spelen. Volgens deze verhalen zouden goden of bepaalde natuurkrachten de oorzaak zijn van het ontstaan van zee en land, mensen en dieren. De mythen werden van vader op zoon doorverteld. In de loop van de eeuwen werden er steeds nieuwe elementen bij bedacht. Toen het inzicht in de natuur groeide, verdween bij de mensen het geloof in deze verhalen. Maar de vraag waar alles vandaan kwam, bleef.

Tegenwoordig verklaren veel mensen het ontstaan van de wereld door middel van een evolutietheorie. Er zijn allerlei evolutietheorieën, die onderling behoorlijk kunnen verschillen. Maar geen van deze theorieën kan een sluitend antwoord geven op de vraag hoe de wereld is ontstaan. Iedere evolutietheorie is namelijk voor een groot deel gegrond op veronderstellingen. Het bewijs dat zo’n theorie juist is, is niet te leveren.

Het antwoord van de bijbel

Voor het antwoord op de vraag waar alles vandaan komt, zijn we niet afhankelijk van theorieën. God geeft het antwoord. We kunnen het lezen op de eerste bladzij van de bijbel: Genesis 1:1 ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’

In die ene zin wordt heel veel gezegd:

  • Wie alles maakte: God. De bijbel valt met de deur in huis. We horen niet eerst dat er een God is en wie die God is. God wordt niet eerst aan de lezer voorgesteld. Wie de bijbel leest, leert God gaandeweg kennen uit wat Hij doet en wat Hij zegt. Net zoals je een kunstenaar leert kennen uit wat hij gemaakt heeft – een muziekstuk of een schilderij – zo ontdek je wie God is uit wat Hij gedaan en gezegd heeft.
  • Op welke manier God alles maakte: God schiep. Als er in de bijbel staat dat God schept, betekent dat: God doet op een wonderlijke manier iets nieuws ontstaan.
  • Wat God maakte: Hemel en de aarde. Met de hemel wordt hier de woonplaats van God bedoeld. De aarde is de plaats waar de mensen zullen leven. God heeft dus alles gemaakt.
    • Wanneer God de hemel en de aarde schiep: In het begin. De bijbel vertelt niet precies wanneer dat begin was. Wel wordt duidelijk dat de wereld een begin heeft. De wereld heeft niet altijd bestaan. En ook wordt duidelijk dat God er al was voor dat begin. Dat blijkt trouwens uit heel de bijbel. God staat boven de tijd. Hij is eeuwig. Dat betekent: Hij heeft altijd bestaan en zal er altijd zijn.(Psalm 90:2)

‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’ Het is maar een korte zin. Maar deze korte zin vertelt ons hoe groot en hoe onvoorstelbaar machtig God is. In de bijbel wordt die macht van God op veel plaatsen bezongen. Onder andere in Psalm 33:

‘Door het woord van de HEER is de hemel gemaakt, door de adem van zijn mond het leger der sterren. Hij verzamelt het zeewater en sluit het in, hij bergt de oceanen in schatkamers weg. Laat heel de aarde vrezen voor de HEER, en wie de wereld bewonen hem duchten, want hij sprak en het was er, hij gebood en daar stond het.’
(Psalm 33: 6-9)

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 1:1, Psalm 90:2, Psalm 33:6-9

Een huis voor een mens

Lezen: Genesis 1:1-2:3

  • 1:2 de Geest Gods. God is dus al aanwezig als de aarde nog onbewoonbaar is.
  • 1:22 zegenen: zegen geven; vaak: kracht geven om goed te functioneren.
  • 1:26 wij:drie-eenheid
  • 2:3 heilig verklaren: apart zetten, een bijzondere plaats geven.

Toen de aarde gemaakt was, kon er eerst nog niemand op leven. Net zoals er nu niemand op de planeet Mars of Venus zou kunnen leven. De aarde was onherbergzaam: woest, leeg, donker, en helemaal bedekt met water. Maar toen ging God de aarde leefbaar maken. In zes dagen maakte Hij de aarde als het ware tot een woonhuis voor de mens.

  • Dag 1: God voorziet het huis van verlichting. Licht: de voorwaarde voor al het leven.
  • Dag 2: God brengt de zoldering aan: Hij maakt een uitspansel – dat wil zeggen: de dampkring. Kennelijk was de aarde eerst één grote watermassa, waarbij er geen verschil was tussen het water dat de aarde bedekte en het water dat nu in de lucht thuishoort: wolken, mist, regen.
  • Dag 3: God zorgt ervoor dat de toekomstige bewoners van de aarde grond onder de voeten krijgen: er ontstaat land. Hij bekleedt de aarde met planten en bomen, als een vloerbedekking voor de aarde.
  • Dag 4: God zorgt ervoor dat het licht nader geordend wordt. Zon, maan en sterren zullen voortaan dag en nacht en de wisseling van de seizoenen aangeven. Aan de stand van de hemellichamen kan voortaan worden afgelezen welke dag en welk jaar het is.
  • Dag 5: Het is niet meer leeg op aarde: God maakt medebewoners voor de toekomstige mensen – vissen en vogels. Dieren voor in het water en dieren om de lucht te bevolken.
  • Dag 6: God maakt de landdieren. En tenslotte, als kroon op zijn werk, maakt Hij de mens.
  • Dag 7: God rust van zijn werk. Dat wil zeggen: God houdt op met scheppen. De schepping is voltooid. God geeft de zevende dag een bijzondere plaats in de week.(Exodus 20:8-11)

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 1:1-2:3, Exodus 20:8-11

Het unieke van de mens

God heeft de dieren en de mensen op dezelfde dag gemaakt. Betekent dat dat dieren en mensen voor God dezelfde waarde hebben? Hebben de mensen dezelfde plaats als de dieren? Uit Genesis 1 blijkt dat dat niet het geval is. God heeft de mensen een heel bijzondere plaats en taak gegeven. Dat blijkt wel uit wat er staat in Genesis 1:26-27:

‘God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’
God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.’

‘Het evenbeeld van God’ – dat wordt alleen over de mensen gezegd. Het wordt niet gezegd over de dieren, of over de zon of de maan. Alleen de mens is ‘als evenbeeld van God’ gemaakt. Gods evenbeeld – dat betekent dat de mens op God lijkt. In welk opzicht? Dat staat in vers 26: de mens mag heersen over de aarde. God is de koning van de hele schepping (Psalm 97). Hij heeft alles gemaakt en regeert over alles. Maar Hij stelt de mens aan tot zijn ambassadeur op aarde (Psalm 115:16). De mens mag koning zijn onder God. In naam van God mag hij regeren over de hele aarde.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 1:26-27, Psalm 97, Psalm 115:16

Wat is de mens, dat u aan hem denkt?

Dat de mens zo’n bijzondere positie gekregen heeft, is niet iets vanzelfsprekends. Want wat stelt een mens nu helemaal voor? David, een koning en dichter over wie in de bijbel veel geschreven wordt, brengt onder woorden wat hij voelt wanneer hij op een avond naar de hemel kijkt:

‘Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt, het mensenkind dat u naar hem omziet?’
(Psalm 8: 4-5)

David ervaart hoe klein hij als mens is in het enorme heelal. En hij beseft hoe nietig de mens moet zijn in de ogen van God, die de maan en sterren gemaakt heeft. Maar David weet: hoe klein de mens ook is – God laat hem koning zijn.

‘U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd.’
(Psalm 8: 6-7)

Tekstverwijzingen en citaten uit: Psalm 8:4-5, Psalm 8:6-7

Filmpje: Psalmen voor Nu 8

De tuin van Eden

Lezen: Genesis 2:8-15

2:8 God de HEER: God heeft verschillende namen. Eén van die namen is
HEER

We komen in les 9B terug op de betekenis van deze naam.

God geeft de mens een speciale woonplaats. Hij legt bij de bron van een rivier een prachtige tuin voor hem aan. In deze tuin laat Hij allerlei mooie bomen met heerlijke vruchten groeien. God zorgt ervoor dat de mens niets te kort zal komen. In het midden van de tuin plant God twee bijzondere bomen: ‘de boom van het leven’ en ‘de boom van de kennis van goed en kwaad’. (Over de betekenis van deze twee bomen en de reden waarom God ze plantte, kun je meer lezen in les 2B.)

In deze tuin, die ook wel het paradijs

wordt genoemd, mag de mens wonen. Maar hij krijgt er ook een speciale taak: hij moet de tuin gaan bewerken. Daarnaast geeft God de mens de opdracht de tuin te bewaren, of anders gezegd: te bewaken. Er is kennelijk een macht op de aarde die schade kan aanrichten in het paradijs. De mens weet dus dat hij op zijn hoede moet zijn.

Waar de tuin precies gelegen heeft, weten we niet. Van de rivieren die in vers 11 tot 14 genoemd worden, kennen we in onze tijd alleen nog maar de Eufraat en de Tigris.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 2:8-15 

Man en vrouw

Lezen: Genesis 2:18-25

Terwijl we in hoofdstuk 1 als een steeds terugkerend refrein lazen: En God zag dat het goed was, zien we in vers 18 van Genesis 2 voor de eerste keer dat God iets niet goed vindt:

‘God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.’
(Genesis 2: 18)

God laat de man eerst ontdekken dat er iets aan zijn geluk ontbreekt. Hij brengt de dieren bij hem. Als de man merkt dat er van elke diersoort een mannetje en een vrouwtje is, ontdekt hij dat hij zelf iemand naast zich mist. Er is niemand die bij hem past. Op het moment dat de man zich daarvan bewust wordt, maakt God een vrouw voor hem.

Wanneer God de vrouw naar hem toebrengt, is de man zo blij dat hij een lied zingt:

‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd.’
(Genesis 2: 23)

De man herkent de vrouw die God voor hem heeft gemaakt als zijn medemens. Hij ziet dat zij bij hem past. Zij is er een van zijn eigen soort. Dat drukt hij uit met de woorden: ‘Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees’.

Wat de man hier zegt, zou je zo kunnen weergeven: Eindelijk een mens als ik, iemand van mijn eigen vlees en bloed. De man, die eerder op de dag namen mocht geven aan de dieren, geeft nu de vrouw een naam. Hij noemt haar naar zichzelf: ‘mannin’.
Met dit woord hebben de vertalers van de bijbel geprobeerd het Hebreeuwse woord weer te geven in het Nederlands. Het Hebreeuwse woord voor vrouw lijkt namelijk veel op het woord dat voor man gebruikt wordt. Vergelijk het Engelse man en woman.

De schepping van man en vrouw betekent ook dat God het huwelijk instelt. God heeft man en vrouw zo gemaakt dat ze er op een gegeven moment naar zullen verlangen samen door het leven te gaan. Een man zal, als hij volwassen is geworden, zijn ouderlijk huis verlaten en zich aan zijn vrouw gaan ‘hechten’: hij zal bij zijn vrouw gaan horen. Man en vrouw zullen dan samen ‘één lichaam worden’ (Genesis 2:24). Dat betekent dat ze gemeenschap met elkaar zullen hebben. Maar er wordt meer mee bedoeld. Ook op andere gebieden zullen man en vrouw voortaan volkomen één zijn. Ze zullen samen één leven gaan leiden, één geschiedenis gaan maken.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 2:18-25, Psalm 8:4-5, Genesis 2:24

Het was zeer goed

Toen God klaar was met zijn schepping, zag Hij hoe mooi alles was. Alles wat Hij gemaakt had, beantwoordde aan zijn doel. God zag dat het zeer goed was (Genesis 1:31). Helaas heeft de mens daar een eind aan gemaakt. Daarover gaat het in de volgende les.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Genesis 1:31

Vragen

  1. Kun je het verschil aangeven tussen dat wat in de oudheid en in deze tijd bedacht is om het bestaan van de wereld te verklaren, en dat wat de bijbel erover zegt?
  2. Waarom kan een christen zo stellig beweren dat de wereld door God is gemaakt? Zie Hebreeën 11:3. 3.
  3. Hoe heeft God de man gemaakt (Genesis 2:7)? En hoe de vrouw (Genesis 2:18-24)?
  4. Mensen zijn belangrijk voor God. Kun je deze stelling onderbouwen vanuit de bijbel?

 

Deel 1C:  Bidden – wat is dat?

Bidden. Als je er niet van jongs af mee bent opgegroeid, kun je er vreemd tegen aan kijken. Mensen vouwen hun handen, doen hun ogen dicht, en praten hardop of in zichzelf tegen iemand die ze niet zien. Antwoord lijken ze niet te krijgen. Van de buitenkant lijkt bidden een vreemde bezigheid. Wat is bidden eigenlijk? Tot wie bid je? Krijg je antwoord als je bidt? Dat zijn de vragen waar we ons in deze les mee bezighouden.

Spreken met God

Het woord ‘bidden’ betekent letterlijk: iemand iets vragen, iemand iets verzoeken. Wanneer we het in deze cursus over bidden hebben, gaat het altijd om bidden tot God. Tot God bidden betekent meer dan alleen iets vragen aan God. Tot God bidden is: met God spreken. De bijbel laat ons op allerlei plaatsen zien dat het mogelijk is om tot God te bidden (Lukas 11: 9 – 13). Het is eigenlijk een wonder dat dat mogelijk is – dat gewone mensen in contact kunnen treden met de God die de hemel en de aarde heeft gemaakt (Jakobus 1:5). Dat mensen vertrouwelijk met God kunnen omgaan en Hem al hun problemen, hun verdriet, hun zorgen of hun blijdschap kunnen voorleggen. Volgens de bijbel is het niet alleen mogelijk om tot God te bidden – het is ook noodzakelijk (Efeziers 6: 18). Bidden hoort bij het christen-zijn. Het is een wezenlijk onderdeel van het leven van iemand die in God gelooft. Zoals mensen die van elkaar houden veel met elkaar praten, zo zal iemand die in God gelooft, veel met Hem spreken (1 Tessalonicenzen 5:17).

Tekstverwijzingen en citaten uit: Lukas 11:9-13, Jakobus 1:5, Efeziers 6:18, 1 Tessalonicenzen 5:17

Wie is God

Om met God te kunnen spreken, moeten we Hem eerst kennen. Wie is degene tot wie we bidden? Het is belangrijk ons met deze vraag bezig te houden. We moeten ons geen verkeerde voorstelling van God maken. We zagen in deel 1A dat we God kunnen leren kennen door te kijken naar dat wat Hij gemaakt heeft. De sterren, de natuur, de bergen, rivieren, planten en dieren: ze laten ons iets zien van Gods macht, van zijn goedheid en zijn wijsheid. Maar we zagen ook dat we God pas écht leren kennen uit de bijbel. Zonder de bijbel kunnen we nooit een goed beeld van God krijgen. Daarom zullen we in de c-delen van de lessen ook veel aandacht besteden aan dat wat de bijbel ons leert over God. Een aantal zaken die belangrijk zijn om te weten wanneer je tot God bidt, zullen we in deze en de komende lessen al bespreken.

God is koning

Een belangrijk ding dat we moeten bedenken wanneer we bidden, is dat God koning is (Psalm 99:1). Hij is een koning die met geen enkele gewone koning of machthebber te vergelijken is. God wordt in de bijbel ‘de enige Heerser’ en ‘de hoogste Heer en koning’ genoemd (1 Timoteus 6:15). Dat wil zeggen: God is de hoogste koning. Hoe groot de macht van een koning of een president ook kan zijn – het is altijd een beperkte macht. Er is op onze wereld geen enkele machthebber die het over alles en iedereen te zeggen heeft. Maar God heeft die macht wel (Psalm 24). Hij heeft alle macht. Niet alleen over de hele aarde, maar ook over alles wat er buiten de aarde bestaat. Het hele heelal wordt door Hem bestuurd. De bijbel zegt dan ook over God dat Hij Ontzagwekkend is (Genesis 17:1). Daarmee wordt bedoeld dat God oneindig veel macht heeft. Vergeleken bij God valt een mens totaal in het niet (Psalm 8:1-5). Dat moeten we bedenken als we gaan bidden. We moeten ons ervan bewust zijn dat degene tot wie we spreken de machtige koning van hemel en aarde is. Dat betekent dat we eerbiedig tot God moeten spreken. We moeten ontzag voor Hem hebben. We kunnen niet tegen Hem spreken alsof Hij onze gelijke is. Dat God de koning van hemel en aarde is, (Psalm 104) betekent ook dat we alles aan Hem kunnen vragen. God heeft alle macht. Hij kan ons alles geven wat we nodig hebben.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Psalm 99:1, 1 Timoteus 6:15, Psalm 24, Genesis 17:1, Psalm 8 :1-5, Psalm 104.

God wil onze vader zijn

De koning van hemel en aarde – hoe zou je die als gewoon mens durven aan te spreken? Is God niet te hoog en te verheven om te luisteren naar onze alledaagse problemen? Nee. Want God is niet alleen koning. Hij wil ook onze vader zijn (Matteus 6: 9). Hij wil ons als zijn eigen kinderen beschouwen. Nu heeft het woord ‘vader’ niet voor iedereen een positieve klank. Sommige mensen hebben heel slechte herinneringen aan hun vader. Maar om te zien wie God is, hoeven we gelukkig niet bij onze eigen ervaringen te blijven staan. De bijbel laat ons zien wat Gods vaderschap inhoudt. Wat betekent het dat we God onze vader mogen noemen? Het wijst er in de eerste plaats op dat God een persoonlijke God is. Veel mensen geloven tegenwoordig wel dat er ‘iets’ is. Ze denken dan aan een of andere oerkracht, waardoor alles is ontstaan. Maar de bijbel vertelt ons dat er niet ‘iets’, maar Iemand is: God, die als een vader voor de mensen wil zorgen, naar hen wil luisteren en hen wil beschermen. Dat God zich vader laat noemen, betekent ook dat Hij te vertrouwen is. We zijn als mensen niet overgeleverd aan de grillen van een of andere onberekenbare, wrede godheid. We zijn in handen van de God die ons als zijn kinderen wil beschouwen. God houdt van ons. We zijn bij Hem geborgen. Hij wil in alle omstandigheden voor ons zorgen. We kunnen altijd op Hem rekenen. Als we tot God gaan spreken, moeten we dus niet alleen beseffen dat Hij de koning van hemel en aarde is – we moeten ook beseffen dat Hij onze Vader wil zijn. We mogen vertrouwelijk met Hem omgaan. We hoeven niet bang voor Hem te zijn. We mogen Hem alles vragen wat we nodig hebben (Matteus 7:9-11). En we kunnen er zeker van zijn dat Hij ons ook wil geven wat we nodig hebben.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Matteus 6:9, Matteus 7:9-11

God luistert

God luistert vanuit zijn woonplaats, de hemel, naar alle mensen die tot Hem bidden (Psalm 33: 13-19, Psalm 116: 1,2). Voor al die mensen heeft Hij aandacht. Dat is voor ons niet te begrijpen. Op ieder moment van de dag bidden er immers talloze mensen over de hele wereld tot God. En God luistert naar al die mensen – in welke taal ze ook tot Hem spreken, en of ze nu hardop of in zichzelf praten. Voor een mens zou dit absoluut onmogelijk zijn. Maar God is almachtig. En bovendien is Hij alwetend (1 Samuel 2:3). Dat wil zeggen: Hij is op de hoogte van alles wat er in zijn schepping gebeurt. Hij ziet niet alleen de belangrijke dingen, Hij ziet ook de kleine dingen, die wij misschien onbelangrijk vinden. Hij weet wat wij meemaken en wat wij denken. Hij hoort wat we tegen Hem zeggen, ook al bidden we niet hardop. De Israëlitische koning en dichter David heeft daar een psalm over geschreven. Deze psalm is een gebed tot God. David zegt vol ontzag tegen God:

‘HEER, u kent mij, u doorgrondt mij, u weet het als ik zit of sta, u doorziet van verre mijn gedachten, ga ik op weg of rust ik uit, u merkt het op, met al mijn wegen bent u vertrouwd. Geen woord ligt op mijn tong, of u, HEER, kent het ten volle. U omsluit mij, van achter en van voren, u legt uw hand op mij. Wonderlijk zoals u mij kent, het gaat mijn begrip te boven. ‘
(Psalm 139:1-6)

In het vervolg van deze psalm laat David zien dat hij God nergens kan ontvluchten. Zelfs ‘s nachts ziet God hem nog. Die gedachte maakt David niet bang. Want Hij wil God niet ontvluchten. Het geeft hem juist heel veel troost, dat hij weet dat God Hem altijd vasthoudt. En hij raakt diep onder de indruk van Gods kennis en grootheid:

‘Hoe rijk zijn uw gedachten, God, hoe eindeloos in aantal,  ontelbaar veel, meer dan er zandkorrels zijn. Ontwaak ik, dan nog ben ik bij u.’
(Psalm 139:17-18)

Tekstverwijzingen en citaten uit: Psalm 33:13-19, Psalm 116:2, 1 Samuel 2:3, Psalm 139:1-6, Psalm 139:17-18

Filmpje: De Onzichtbare aan het woord

Antwoordt God ook?

God luistert dus naar ons wanneer we tot Hem spreken. Maar krijgen we ook antwoord? Horen we ook iets van Gods kant? In het paradijs was dat in ieder geval wel zo. God kwam daar vaak met Adam en Eva praten. Ook later is het wel voorgekomen dat God rechtstreeks met mensen sprak (Exodus 19:19). Vooral in het eerste gedeelte van de bijbel, het Oude Testament, lezen we vaak dat God met mensen praatte. Deze mensen zagen God niet. Geen mens kan God zien. Maar wel konden ze God horen en met Hem spreken (1 Samuel 3:1-14). Met ons praat God meestal niet rechtstreeks. Wanneer we bidden, horen we meestal geen stem uit de hemel die ons antwoord geeft. Hoe antwoordt God dan wel?

God antwoordt ons in de bijbel

God heeft ons de bijbel gegeven (Psalm 19:8-15). In de bijbel spreekt Hij ons aan, geeft Hij ons antwoord op veel van onze vragen, bemoedigt Hij ons en wijst Hij ons de goede weg. Daarom is het zinvol om in de bijbel te lezen wanneer we tot God gebeden hebben. Want in de bijbel spreekt God tegen ons. En omgekeerd is het ook goed om te bidden nadat we in de bijbel gelezen hebben. Op die manier kunnen we God antwoord geven op wat Hij tegen ons gezegd heeft.

God antwoordt ons met daden

God antwoordt ons niet alleen door middel van de bijbel. Hij antwoordt ons ook metterdaad. Bijvoorbeeld wanneer Hij ons dingen geeft waar we Hem om gevraagd hebben (Matteus 7:7-11) . Jezus, Gods Zoon, heeft gezegd dat we God mogen vragen om alles wat we nodig hebben. En Hij heeft beloofd dat God de mensen die Hem daarom vragen ook zal geven wat ze nodig hebben. Dat betekent niet dat God ons altijd op onze wenken bedient. God is als een vader. Een vader geeft zijn kinderen niet altijd alles wat ze vragen. Hij weet vaak beter wat goed is voor zijn kind, dan dat het kind dat zelf weet. God is oneindig veel wijzer dan een gewone vader. Hij weet alles. Hij maakt geen fouten. En Hij kan veel beter overzien wat wij nodig hebben dan wijzelf dat kunnen. Een voorbeeld. Iemand die ziek is, mag God om genezing vragen. Maar God maakt niet iedere zieke die Hem om genezing vraagt beter (2 Koningen 20:1-11).God kan redenen hebben om iemand ziek te laten. Je leest dat in de bijbel. In de bijbel wordt verteld over mensen die doodziek zijn, aan God om genezing vragen, en die daarop genezen worden. Maar je leest ook over mensen die ondanks hun gebed ziek blijven.
Paulus

is zo iemand (2 Korintiers 12: 7-9) Hij vraagt herhaaldelijk aan God om genezen te worden van zijn kwaal; maar tenslotte begrijpt hij dat God hem die genezing niet zal geven. Want juist als hij ziek blijft, kan hij meer voor God betekenen. God geeft dus niet altijd wat wij graag zouden willen krijgen. Maar er zijn ook dingen die Hij altijd zal geven wanneer we Hem erom vragen. Een sterker geloof in Hem bijvoorbeeld. Wijsheid om te beoordelen hoe je in bepaalde situaties moet handelen (Jakobus 1:5-6). Moed om er in moeilijke situaties voor uit te komen dat je in God gelooft. Vergeving wanneer je verkeerd hebt gehandeld (1 Johannes 1:9). God vervult niet al onze wensen. Maar Hij luistert altijd naar ons. En als we vragen om iets wat Hij ons in de bijbel beloofd heeft, dan krijgen we dat van Hem. Daar kunnen we zeker van zijn.

Tekstverwijzingen en citaten uit: Exodus 19:19, 1 Samuel 3:1-14, Psalm 9:8-15, Matteus 7:7-1, 2 Koningen 20:1-11, 2 Korintiers 12:7-9, Jakobus 1:5-6, 1 Johannes 1:9

Bidden: tot God alleen

Sommige gelovigen zijn gewoon om behalve tot God ook te bidden tot gestorven heiligen: vrome mensen uit de bijbel of de kerkgeschiedenis. Deze heiligen worden beschouwd als een soort tussenpersonen tussen de mens en God. Wanneer de gelovigen daarom vragen, zouden de heiligen in de hemel voorspraak voor hen doen. Dat wil zeggen: ze zouden aan God vragen om de gelovigen op aarde bepaalde dingen te schenken. Geloof, vergeving van verkeerde daden, en de kracht om goed te leven, bijvoorbeeld. En omdat de heiligen tijdens hun leven op aarde zoveel goede dingen gedaan hebben, zou God eerder geneigd zijn om naar hun gebed te luisteren. De bijbel leert ons echter duidelijk dat we geen tussenpersonen nodig hebben voor onze relatie met God. We hoeven niet aan heiligen te vragen om voor ons te bidden. Dat mag zelfs niet eens. God wil dat we alleen tot Hem bidden (Matteus 6:6). Er is maar één persoon die tussen ons en God instaat: Jezus Christus, Gods Zoon (1 Johannes 2:1). God wil naar ons luisteren om wille van zijn Zoon. In andere delen van deze cursus meer hierover

Tekstverwijzingen en citaten uit: Matteus 6:6, 1 Johannes 2:1

Meer lezen over gebed, of wil je zelf leren bidden? Klik hier

Vragen

1. Wat is bidden?
2. God is almachtig en alwetend.
a Wat betekent dat?
b Wat heeft dat met bidden te maken?
3. God antwoordt mensen die tot Hem bidden.
a Hoe deed Hij dat in de tijd van de bijbel?
b Hoe doet Hij dat nu?
4. Het is een beangstigend idee dat God alwetend is. Wat vind je van deze stelling? Vergelijk hiervoor Psalm 139:1-6.
Tekstverwijzingen en citaten uit: Psalm 139:1-6